ECLI:NL:OGHACMB:2021:51

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
CUR2019H00244
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake gezag en hoofdverblijfplaats van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding met betrekking tot de gezagsverhouding en de hoofdverblijfplaats van een minderjarige. De vrouw, appellante, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, maar het Hof constateert dat het kind momenteel bij de man verblijft. Dit leidt tot de conclusie dat de man geen spoedeisend belang meer heeft bij de gevraagde voorzieningen in kort geding. Het Hof verwijst naar een eerdere uitspraak van het Gerecht op 20 augustus 2020, waarin werd beslist dat partijen gezamenlijk gezag over het kind moeten hebben en dat de hoofdverblijfplaats bij de man zal zijn. Het hoger beroep dat tegen deze uitspraak is ingesteld, is nog niet behandeld.

Het Hof oordeelt dat, gezien de omstandigheden, de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep gecompenseerd worden, omdat het geschil voortvloeit uit de verbroken relatie tussen partijen. De vrouw heeft geen belang bij een kostenveroordeling in eerste aanleg, waardoor toepassing van artikel 281b Rv niet aan de orde is. Uiteindelijk besluit het Hof het bestreden vonnis te vernietigen wegens het ontbreken van spoedeisend belang en wijst het de vorderingen van de vrouw af. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Vonnis in kort geding in de zaak:
[APPELLANTE],
wonend in Curaçao,
hierna te noemen: de vrouw,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. G.C.A. Scheperboer-Parris,
tegen
[GEȈNTIMEERDE],wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de man,
oorspronkelijk eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Voor het verloop tot dan toe verwijst het Hof naar zijn tussenvonnis van 28 juli 2020.
1.2.
De vrouw heeft op 15 december 2020 een akte uitlating op memorie van antwoord genomen.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

3.Beoordeling

3.1.
De vrouw heeft niet betwist dat het kind thans bij de man is. Dit betekent dat de man thans bij de gevraagde voorzieningen in kort geding geen spoedeisend belang meer heeft. Daarbij komt dat, naar het Hof ambtshalve bekend is, het Gerecht op 20 augustus 2020 in de bodemzaak uitspraak heeft gedaan en heeft beslist dat partijen het gezamenlijk gezag dienen te krijgen en dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn. Op het tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep is nog niet beslist.
3.2.
Doordat het geschil verband houdt met de verbroken liefdesrelatie van partijen, zijn de kosten in eerste aanleg en zullen de kosten in hoger beroep worden gecompenseerd. Een belang van de vrouw bij het hoger beroep, bestaande in een kostenveroordeling in eerste aanleg, bestaat niet. Aan eventuele toepassing van artikel 281b Rv wordt niet toegekomen.
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd wegens het thans ontbreken van spoedeisend belang en dat de vorderingen worden afgewezen.
Beslissing
Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen af;
- compenseert de kosten van deze procedure in beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, M.W. Scholte en J. de Boer, leden van het Hof en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2021 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.