ECLI:NL:OGHACMB:2021:48

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
BON2019H00120
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aanspraak op vergoeding na ontslag als ambtenaar wegens pensioengerechtigde leeftijd

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellante] tegen het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) over de aanspraak op een vergoeding voor werkzaamheden die zij na haar ontslag als ambtenaar heeft verricht. [Appellante] was sinds 1986 in dienst bij de Dienst Gezondheidszorg en Hygiëne van Bonaire en is per 14 december 2010 eervol ontslagen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Na haar ontslag heeft zij haar werkzaamheden als coördinator van de Werkgroep AIDS-preventie Bonaire voortgezet, zonder dat er een officiële overeenkomst was.

In eerste aanleg heeft het Gerecht de vordering van [Appellante] afgewezen, waarop zij in hoger beroep is gegaan. Het Hof heeft de procedure en de argumenten van beide partijen bestudeerd. [Appellante] stelde dat er een privaatrechtelijke dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst was ontstaan, maar het Hof oordeelde dat er geen sprake was van een gezagsverhouding en dat er geen loon was overeengekomen.

Het Hof concludeert dat [Appellante] haar werkzaamheden als vrijwilliger heeft verricht en dat zij geen aanspraak kan maken op betaling. De grieven van [Appellante] worden verworpen en het bestreden vonnis wordt bevestigd. Tevens wordt [Appellante] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021
Registratienummers: BON201800633-BON2019H00120
Uitspraak: 9 februari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[Appellante],
wonend te Bonaire,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. N.V.R. Doekhie,
tegen
de openbare rechtspersoon
HET OPENBAAR LICHAAM BONAIRE,
zetelend te Bonaire,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde.
gemachtigde: mr. P. Tweeboom.
De partijen zullen hierna [Appellante] en OLB worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor de procesgang in eerste aanleg en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar het vonnis van 26 juni 2019 in de zaak met nummer BON201800633.
1.2
Bij akte van appel van 22 juli 2019 is De [Appellante] in hoger beroep gekomen van dat vonnis (hierna: het bestreden vonnis).
1.3
Bij op 2 september 2019 ingekomen memorie van grieven heeft [Appellante] haar grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende of in goede justitie te bepalen, OLB zal veroordelen aan [Appellante] te betalen een bedrag van US$ 96.594,40, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2014 tot de dag der algehele voldoening en OLB zal veroordelen in de proceskosten en het gemachtigdensalaris.
1.4
Bij memorie van antwoord heeft OLB de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof [Appellante] niet-ontvankelijk zal verklaren althans haar grieven ongegrond zal verklaren en het bestreden vonnis zal bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van De [Appellante] in de proceskosten in beide instanties.
1.5
Op 27 oktober 2020 is het mondeling pleidooi gehouden. Verschenen zijn [Appellante] en haar gemachtigde alsmede de gemachtigde van OLB. Per videoverbinding was aanwezig mevrouw Savaldi, Hoofd Juridische Zaken en Financiën van het OLB. Beide gemachtigden hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.6.
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door het Gerecht onder 2 tot en met 18 van het bestreden vonnis vastgestelde, feiten.
2.2 [
Appellante] was vanaf 2 juni 1986 als paramedisch medewerkster, ambtenaar, in vaste dienst bij de Dienst Gezondheidszorg en Hygiëne van het eilandgebied Bonaire.
2.3
Zij is bij eilandsbesluit van 7 juni 1999 benoemd tot coördinator van de “Werkgroep AIDS-preventie Bonaire” (hierna: W.A.P.B.). De W.A.P.B. bestond uit ambtenaren die al een bezoldiging ontvingen. Conform artikel 7 van het eilandsbesluit konden de leden van de W.A.P.B. in overleg met het bestuurscollege reis- en verblijfskosten declareren bij werkzaamheden buiten Bonaire.
2.4
In 2009 is [Appellante] benoemd tot “Focal Point” van een samenwerkingsproject tussen de Europese Unie enerzijds en Britse en Nederlandse “Overseas Country Territories”, waaronder het land de Nederlandse Antillen, anderzijds.
2.5
Per eilandsbesluit van 20 september 2010 is aan De [Appellante] wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd eervol ontslag verleend met ingang van 14 december 2010. Haar laatste salarisbetaling vond plaats op 23 december 2010.
2.6
Op 11 november 2010 heeft [Appellante] haar OLB-collega Selly Gromotka gemaild:
E asuntunan di projektonan di EC/OCT Project ta wordu hasi pa gobierno dor di Werkgroep Aids Preventie. Mi ta keda koordinado di e Werkgroep Aids Preventie.
(…)
Dus de werkgroep Aids Preventie heeft deze onderwerp aangegaan om de 5 jarige plan voor Bonaire te vervullen….Nos ta sigui karga e responsabilidat ei.
(…)
Den e reunion ku Marugia i Selly mi a bisa Selly I Marugia bon kla si mi tin ku baha lo mi sigui traha pa kaba e kontrakt aki ku eksito aunke gobierno no paga mi. E werkgroep tabata un grupo boluntario.
2.7 [
Appellante] heeft haar werkzaamheden als coördinator W.A.P.B. na de ontslagdatum voortgezet.
2.8
Op 1 november 2011 heeft de gedeputeerde Silvana Serfilia aan het hoofd van dienst gemaild:
Tevens wil ik nogmaals de kanttekening plaatsen dat het organisatorisch en administratief onverantwoord is om [Appellante] namens het OLB opdrachten te laten uitvoeren zonder dat er geen officiële overeenkomst hierover met haar is ondertekend. In welk kader doet ze deze activiteiten? Als lid van de werkgroep, als personeel ressorterend onder OLB of als vrijwilliger? Ik wil deze zaken zeer duidelijk naar voren brengen omdat ik later niet bekritiseerd wil worden als degene die er voor heeft gezorgd dat [Appellante onbetaald dit soort werkzaamheden heeft verricht. En dit heb ik ook duidelijk telefonisch met [Appellante] besproken.
2.9 [
Appellante] heeft op 1 februari 2012 aan een vertegenwoordiger van de Panamerican Health Organization onder meer gemaild:
(…)
Ik ben geen betaalde kracht van de overheid, al heeft dr. Guerra hun dit gevraagd volgens de eisen van de EU in de Special Condition.
Dr. Guerra heeft me gezegd dat voor alle werkzaamheden ik ook een fee moet vragen, dat heb ik nooit gedaan en werd ook nooit hiervoor ingelicht.
(…)
2.10 [
Appellante] heeft, naar aanleiding van een gesprek met de gezaghebber d.d. 31 juli 2014, hem dezelfde dag in twee brieven geschreven dat haar werkperiode als Focal Point van 2009 tot augustus 2014 liep, dat zij per januari 2011 een contract voor het uitvoeren van het project had moeten krijgen volgens de “Special Conditions” die de overheid heeft geaccordeerd en dat, uitgaande van haar laatstgenoten salaris, haar over de maanden januari 2011 t/m juli 2014 (43 x US$ 2.500=) US$ 107.500 toekomt.
2.11
De W.A.P.B. is bij eilandsbesluit van 5 september 2014 opgeheven.
2.12
Het bestuurscollege heeft [Appellante] bij brief van 5 september 2014 meegedeeld haar een vergoeding te geven van US$ 10.905,60 voor haar werkzaamheden in het kader van de Youth Health Study in 2011 en 2012, en daarbij overwogen:
Het openbaar lichaam Bonaire heeft weliswaar nooit een opgave met bijbehorende verantwoording van u ontvangen, maar wij hebben een ruime inschatting hiervan laten maken, gebaseerd op de aanname dat u twee keer gedurende 4 maanden 24 uur per week heeft besteed aan deze werkzaamheden. Per saldo en op basis van uw laatst verdiende salaris komt dit neer op bovengenoemd bedrag.
2.13
Het bedrag van US$ 10.905,60 is ook aan [Appellante] betaald.
2.14 [
Appellante] heeft bij brief van 11 september 2014 het bestuurscollege geantwoord:
- (…) Hiermee geeft u aan dat de werkgroep met ondergetekende als Focal Point sinds December 2010 (datum van haar pensioen) werkzaamheden heeft blijven verrichten conform overeenkomst zoals neergelegd in het schrijven d.d. 5 september 2003 (…) met bijbehorende “Special Conditions” (…)
- In het schrijven stelt U ook dat door ondergetekende nimmer verantwoording is afgelegd voor de door haar gemaakte uren i.v.m. haar werkzaamheden als coördinator. Dit is niet juist, aangezien op 31 juli 2014 in mijn schrijven aan de gezaghebber op de mededeling van (…) hoofd P.O.I. voor de berekening ik de laatst genoten salaris heb aangehouden.
Naar aanleiding van het bovengenoemde besluit concludeer ik dat er na december 2010 een dienstverband is blijven voortbestaan. (…)
Uw schatting van de gewerkte uren is onjuist (…)
Ik vertrouw er dan ook op dat U het een en ander zal willen corrigeren en mij het restantbedrag conform de opgave in mijn schrijven d.d. 31 juli 2014 zal uitbetalen.
2.15 [
Appellante] heeft ook later, onder meer bij brieven aan gedeputeerden van 15 augustus 2016 en 27 september 2017, aangedrongen op betaling voor haar werkzaamheden. Naar aanleiding van laatstgenoemde brief heeft het bestuurscollege bij brief van 10 januari 2018 geantwoord:
U verzoekt het OLB om een totale som van US$ 107.500,00 vanwege de werkzaamheden die u als eilandelijk coördinator en focal point van de werkgroep AIDS Preventie Bonaire tussen januari 2011 en september 2014 zou hebben verricht. (…)
(…)
Ten tweede was de taak als eilandelijk coördinator geen volledige dagtaak. Conform het Eilandsbesluit van 7 juni 1999 (…) voerden de leden binnen de Werkgroep AIDS Preventie Bonaire de taken onbezoldigd uit. Uit uw eigen correspondentie (e-mail van 11 november 2011) blijkt dat u hiervan op de hoogte was, aangezien uzelf aangeeft dat de Werkgroep “tabata un grupo boluntario”.
(…)
Bovendien was het OLB in 2011 met u in gesprek om onder andere de overdracht van de werkzaamheden te regelen. De gesprekken hadden verder tot doel om inzichtelijk te krijgen wat de feitelijke werkzaamheden van de werkgroep AIDS Preventie Bonaire en uw eigen werkzaamheden waren. U en de Werkgroep hadden immers de verplichting ingevolge artikel V Eilandsbesluit van 7 juni 1999 (…) om verslaglegging te verrichten over alle geplande activiteiten en vergaderingen. Dit hebt u nagelaten. U hebt niet meegewerkt aan de overdracht, doordat u het OLB geen inzicht in uw werkzaamheden nog die van de Werkgroep gaf. Door het niet inzichtelijk maken van de feitelijke werkzaamheden en u de overdracht frustreerde, heeft het OLB (…) zelf sinds 2012 als focal point en aanspreekpunt voor het “Europese Commissie/Overseas Country Territories (EC/OCT)” gefungeerd. Hierbij wensen wij tevens te verduidelijken dat de “Special Conditions” gericht waren aan het Land en de Eilandgebieden. De “Special Conditions” waren nimmer aan uw persoon (…) gericht. U kunt met andere woorden, geen rechten uit de “Special Conditions” ontlenen. Tot slot, hebben wij u reeds voor uw inspanning, zonder daartoe verplicht te zijn, door het OLB gecompenseerd met een bedrag van US$ 10.905,60 voor de twee projecten in het kader van de Youth Health Study die u in de jaren 2011 en 2012 hebt verricht. Wij zijn van mening dat u geen verdere aanspraak kan maken op vergoeding.
Gezien het bovenstaande bent u ruimschoots gecompenseerd (…)
2.16
Per brief van 2 mei 2018 heeft (de gemachtigde van) [Appellante] het OLB in de gelegenheid gesteld om binnen 7 dagen een beslissing te nemen over het verzoek tot uitbetaling van US$ 107.500.
2.17
Het OLB heeft bij brief van 12 juni 2018 verwezen naar de brief die zij op 10 januari 2018 naar [Appellante] heeft verstuurd.

3.De beoordeling

3.1 [
Appellante] vordert een vergoeding voor de werkzaamheden die zij vanaf haar pensioendatum 14 december 2010, althans vanaf januari 2011 tot 5 september 2014, de datum van opheffing van de W.A.P.B., heeft verricht. In het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vordering afgewezen.
3.2 [
Appellante] heeft gegriefd tegen de rechtsoverwegingen 21 tot en met 30 van het bestreden vonnis. Deze rechtsoverwegingen bestrijken de volledige beoordeling van het geschil in dat vonnis.
3.3
Het Hof sluit zich aan bij de overwegingen van het Gerecht en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop wordt nog het volgende overwogen. Desgevraagd heeft (de gemachtigde van) [Appellante] tijdens het pleidooi verklaard dat de juridische grondslag van de vordering een privaatrechtelijke dienstbetrekking, althans een arbeidsovereenkomst is. Die zou zijn aangegaan in aansluiting op de aanstelling die [Appellante] had bij OLB als ambtenaar.
3.4
Daaromtrent wordt het volgende overwogen. Eén van de vereisten voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst is dat de werknemer in dienst is van de werkgever. Het in dienst zijn van een werknemer houdt volgens de rechtspraak in dat de werknemer ondergeschikt is aan zijn werkgever en dat sprake is van een gezagsverhouding. Ten aanzien daarvan geldt dat [Appellante], volgens haar eigen verklaring ter zitting, geen leidinggevende had. Daaruit moet worden geconcludeerd dat aan het vereiste van ondergeschiktheid niet is voldaan.
Tussen partijen is bovendien geen loon overeengekomen. Daarom is niet voldaan aan de vereisten die artikel 7A:1613a Burgerlijk Wetboek stelt aan het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
3.5
Naar het oordeel van het Hof kan uit hetgeen [Appellante] heeft aangevoerd en de overgelegde stukken ook geen andere juridische grondslag worden afgeleid die de vordering kan dragen. Het Hof zal in dit verband hierna (3.7-3.10) een aantal opties bespreken die in het debat tussen partijen ter sprake zijn gekomen.
3.6
De aanstelling van [Appellante] bij OLB is geëindigd door het eilandsbesluit van 20 september 2010. Zij kan haar werkzaamheden na pensioendatum dus niet onder die aanstelling hebben uitgevoerd.
3.7
Anders dan [Appellante] bepleit, kan zij haar aanspraak niet met vrucht baseren op de “Special Conditions” die betrekking haddenop het EC/OCT-project. Uit artikel C .1 van de Special Conditions (“The Public Health Authority of each island shall through their respective public health services or otherwise the Island Governments provide the necessary funds to support and ensure the functioning of the HIV/AIDS coordinators”) kan immers niet worden afgeleid dat OLB is gehouden [Appellante] als coordinator voor haar werkzaamheden salaris te betalen en de Special Conditions geven [Appellante] dan ook geen aanspraak op een dergelijke betaling jegens OLB.
3.8
Volgens de eigen stellingen van [Appellante] was geen sprake van een overeenkomst van opdracht. Er is ook niet gesteld of gebleken dat tussen [Appellante] en iemand die bevoegd was OLB te vertegenwoordigen, een dergelijke overeenkomst - door aanbod en aanvaarding - tot stand is gekomen.
3.9
Indien [Appellante] is verzocht na haar pensionering haar werkzaamheden als coördinator en als focal point te continueren, doet dat op zichzelf geen aanspraak voor haar ontstaan. De redelijkheid en billijkheid kan als zodanig geen zelfstandige grondslag voor een verbintenis tot betaling van een salarisvergoeding vormen.
3.1
De W.A.P.B. bestond uit onbezoldigde vrijwilligers die geen aanspraak hadden op betaling (met uitzondering van reis- en verblijfskosten). De conclusie moet zijn dat ook [Appellante] haar werkzaamheden als vrijwilligster heeft verricht en geen aanspraak heeft op betaling.
3.11
De grieven van [Appellante] treffen geen doel, het bestreden vonnis zal worden bevestigd.
3.12
Het bewijsaanbod van [Appellante] wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.
3.13
In het bestreden vonnis is [Appellante] veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg. Zoals blijkt uit het bovenstaande, zal dat vonnis worden bevestigd. OLB heeft met het onderhavige vonnis en het vonnis in eerste aanleg tezamen een titel ter zake van de proceskosten in eerste aanleg. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat OLB ontvankelijk is in haar vordering [Appellante] te veroordelen “tot nakomen van de toegewezen proceskosten in eerste aanleg“, zal het Hof deze afwijzen.
3.14 [
Appellante] zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding in hoger beroep, gevallen aan de zijde van OLB en tot aan dit vonnis begroot op US$ 5.865,- wegens salaris gemachtigde en US$ 136,58 wegens betekeningskosten.

4.De beslissing

Het Hof:
bevestigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [Appellante] in de kosten van dit hoger beroep, gevallen aan de zijde van OLB en tot aan dit vonnis begroot op US$ 6.001,58;
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de vordering van OLB tot veroordeling van [Appellante] tot nakoming van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
Dit vonnis is gewezen door mrs. O. Nijhuis, E.M. van der Bunt en M.W. Scholte, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 9 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.