ECLI:NL:OGHACMB:2021:460

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
HAR 40/2021
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding na ondergane preventieve hechtenis

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 15 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 178 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van Aruba. De verzoeker, die in een strafzaak was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, verzocht om vergoeding van schade die hij zou hebben geleden door de ondergane preventieve hechtenis. Het verzoek was ingediend op 28 maart 2021 en betrof een schadevergoeding van Afl. 49.500,00, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van de toepassing van dwangmiddelen.

Tijdens de behandeling van het verzoek op 22 november 2021 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft het verzoek mondeling toegelicht. De procureur-generaal heeft het standpunt van het openbaar ministerie uiteengezet. Het Hof heeft vastgesteld dat de dwangmiddelen rechtmatig zijn toegepast en dat de verzoeker in de strafzaak met zaaknummer H-266/2019 was veroordeeld, wat betekent dat de strafzaak niet was geëindigd zonder straf of maatregel.

Het Hof oordeelde dat er geen gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig waren om een schadevergoeding toe te kennen, aangezien de verzoeker was veroordeeld tot een gevangenisstraf. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, evenals het verzoek om vergoeding van proceskosten. De beslissing werd genomen door de rechters S.A. Carmelia, R. Veldhuisen en R.L.M. van Opstal, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M. Witteman.

Uitspraak

Nummer: HAR 40/2021
gegeven op het verzoek ex artikel 178 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van Aruba van:
[Verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. Z.T.M. Arendsz-Marchena.

1.Het procesverloop

1.1
Op 28 maart 2021 is ter griffie van het Hof een verzoekschrift ingekomen strekkende tot vergoeding van door verzoeker geleden schade, ten gevolge van toepassing van dwangmiddelen, ten bedrage van in totaal Afl. 49.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente.
1.2
Het verzoek is in Aruba door het Hof behandeld in raadkamer op 22 november 2021. De oudste rechter heeft deelgenomen aan de behandeling met behulp van een tweezijdig elektronisch hulpmiddel in de vorm van een directe beeld- en geluidsverbinding, die is gelegd tussen de raadkamer in Aruba en het gerechtsgebouw in Curaçao. Verzoeker is niet in raadkamer verschenen. De gemachtigde heeft het verzoekschrift mondeling toegelicht. De procureur-generaal, mr. F.A.M.P. van Deutekom heeft het standpunt van het openbaar ministerie uiteengezet.
1.3.
Beschikking is bepaald op heden.

2.Wat aan het verzoek voorafging

2.1.
In de strafzaak tegen de verzoeker met zaaknummer H-266/2019 heeft het Hof op 20 januari 2021 vonnis gewezen in de op de terechtzitting gevoegde zaken met parketnummers P-2019/05470 en P-2019/14371. Het Hof heeft de verzoeker vrijgesproken van de aan hem onder het parketnummer P-2019/05470 ten laste gelegde feiten (een gewapende overval en daarmee samenhangend vuurwapenbezit op 1 april 2019), en hem veroordeeld ter zake van het onder parketnummer P-2019/14371 ten laste gelegde feit (vuurwapen- en munitiebezit op 27 mei 2019) tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest.
2.2.
Verzoeker is op 27 mei 2019 in verzekering gesteld ter zake van de verdenkingen die hebben geleid tot de aan hem uiteindelijk onder parketnummer P-2019/05470 ten laste gelegde feiten. Op de dag van diens aanhouding op 27 mei 2019 is bij verzoeker tevens een vuurwapen van het merk “Bryco” met munitie aangetroffen en inbeslaggenomen. Op 5 juni 2019 is verzoeker onder parketnummer P-2019/05470 in bewaring gesteld ter zake van de verdenking van, kort gezegd, 1. medeplegen diefstal met geweld op 1 april 2019 en 2. medeplegen voorhanden hebben van een (of meer) vuurwapen(s) in de periode van 1 april 2019 tot en met 27 mei 2019. Op 27 augustus 2019 heeft de officier van justitie verzoeker onder parketnummer P-2019/05470 gedagvaard ter zake van medeplegen diefstal met geweld en daarmee samenhangend vuurwapenbezit op 1 april 2019 en op 6 september 2019 heeft de officier van justitie verzoeker onder parketnummer P-2019/14371 gedagvaard ter zake van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 27 mei 2019. Verzoeker heeft vervolgens tot zijn invrijheidstelling op 20 januari 2021 in voorlopige hechtenis verbleven ter zake van al de ten laste gelegde feiten.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van het Land, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak. De strafzaak van verzoeker is geëindigd met oplegging van een gevangenisstraf van 12 maanden. Verzoeker heeft op geen enkele wijze de strafvervolging en de daarmee samenhangende detentie en voorarrest aan zichzelf te wijten gehad. Verzoeker stelt 10 dagen in verzekering te hebben doorgebracht op een politiebureau. Vervolgens heeft hij 594 dagen doorgebracht in het huis van bewaring. Verzoeker heeft derhalve 330 langer vastgezeten dan waartoe hij uiteindelijk is veroordeeld.
3.2
In het verzoekschrift en in raadkamer heeft de advocaat betoogd dat op gronden van redelijkheid en billijkheid de standaardvergoeding voor het verblijf in het huis van bewaring moet worden verhoogd naar Afl. 150,00 per dag, omdat vanwege de uitbraak van het coronavirus strengere maatregelen golden in het huis van bewaring tijdens de detentie van verzoeker. Het totaal verzochte bedrag komt daarmee op Afl. 49.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Ten slotte wordt verzocht om vergoeding van de gemaakte kosten met betrekking tot het voeren van de onderhavige procedure.

4.Standpunt procureur-generaal

4.1.
De procureur-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat vergoeding van geleden schade als gevolg van de ondergane detentie voor toewijzing in aanmerking komt. De procureur-generaal heeft zich ten aanzien van de hoogte van die vergoeding gerefereerd aan het oordeel van het Hof, met dien verstande dat in matigende zin rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de detentie langer heeft geduurd vanwege de proceshouding van verzoeker, waarbij verzoeker zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen, alsmede de omstandigheid dat verzoeker ter zake van het onder parketnummer P-2019/14371 ten laste gelegde feit is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. Het verzoek om de dagvergoeding voor het verblijf in het huis van bewaring te verhogen dient te worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1.
Het Hof overweegt als volgt.
5.2.
Het verzoek is tijdig en op de juiste wijze ingediend, zodat het Hof toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
5.3.
Uit het strafdossier en het verhandelde in raadkamer is voldoende gebleken dat de dwangmiddelen rechtmatig zijn toegepast, omdat ten tijde van het tijdstip waarop de dwangmiddelen zijn toegepast aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten is voldaan (zie artikel 178, tweede lid, Sv).
5.4.
In geval van rechtmatige toepassing van een dwangmiddel kan op grond van artikel 178, eerste lid, Sv schadevergoeding worden toegekend wanneer er gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig zijn dat de geleden schade geheel of gedeeltelijk door het Land wordt gedragen.
5.5.
Het Hof heeft verzoeker bij vonnis van 20 januari 2021, dat inmiddels onherroepelijk is geworden, in de strafzaak met zaaknummer H-266/2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest. Deze strafzaak had betrekking op de hiervoor genoemde drie ten laste gelegde feiten (ondergebracht in twee gevoegde parketnummers), voor welke drie feiten de voorlopige hechtenis van verzoeker was bevolen.
De strafzaak van verzoeker is derhalve geëindigd met oplegging van een straf. Als gevolg daarvan acht het Hof geen gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig om een schadevergoeding uit hoofde van artikel 178 Sv toe te kennen. Daaraan kan niet afdoen dat verzoeker voor de ten laste gelegde feiten langer in voorlopige hechtenis heeft gezeten dan de duur van de straf die hem is opgelegd voor het bewezenverklaarde feit. Het verzoek tot schadevergoeding als gevolg van ondergane preventieve hechtenis zal om deze redenen worden afgewezen.
5.6
Bij deze stand van zaken deelt het verzoek van de advocaat tot een vergoeding van de proceskosten die verband houden met de voorbereiding, het indienen en de behandeling van het verzoekschrift toe te kennen hetzelfde lot.
5.7.
Beslist wordt derhalve als volgt.

6.De beslissing

Het Hof:
-
wijst afhet verzoek.
Deze beschikking is gegeven op 15 december 2021 door mrs. S.A. Carmelia, R. Veldhuisen en R.L.M. van Opstal, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M. Witteman.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.