ECLI:NL:OGHACMB:2021:457

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
H-170/2020
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake noodweer en noodweerexces in strafzaak tegen verdachte voor mishandeling met een mes

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 17 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Saba. De verdachte, geboren in 1989, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, voor mishandeling van een persoon met een mes. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde, maar hem wel zal veroordelen voor het subsidiair ten laste gelegde. Het Hof heeft de zaak onderzocht en geconcludeerd dat de verdachte zich had verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, maar dat de wijze van verdediging, namelijk het steken met een mes, niet proportioneel was. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een Agressie Regulatie Training. Het Hof heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de achtergrond van de verdachte, waaronder sociaal-emotionele problemen en alcoholgebruik.

Uitspraak

Zaaknummer: H-170/2020

Parketnummer: 200.00021/2020
Uitspraak: 17 december 2021 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Saba (hierna: het Gerecht) van 1 december 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende op [woonplaats].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft het Gerecht bijzondere voorwaarden gesteld.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. R.H. den Haan, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. M.K.A. Hart, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. De procureur-generaal heeft gevorderd dat daarbij de navolgende bijzondere voorwaarden worden gesteld:
  • een werkstraf voor de duur van 240 uren;
  • dat de verdachte zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen door of namens de reclassering;
  • dat de verdachte deelneemt aan een Agressie Regulatie Training.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het – zo begrijpt het Hof - onder 1 primair ten laste gelegde. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Ten slotte heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het Hof ten aanzien van feit 1 tot een andere bewezenverklaring komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
1, primair
dat hij, op of omstreeks 3 juli 2020, op het eiland Saba, met voorbedachten rade en met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenwet BES, een persoon genaamd [naam slachtoffer, hierna: slachtoffer], heeft mishandeld, door die [slachtoffer] met een mes aan zijn (linker) arm te hebben gesneden en/of gestoken waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
1, subsidiair
dat hij, op of omstreeks 3 juli 2020, op het eiland Saba, al dan niet met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenwet BES, een persoon genaamd [slachtoffer], heeft mishandeld, door die [slachtoffer] met een mes aan zijn (linker) arm te hebben gesneden en/of gestoken waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
dat hij, op of omstreeks 3 juli 2020, op het eiland Saba, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten: [weg], althans in of bij een voor het publiek toegankelijk gebouw, te weten: het restaurant [restaurant], gelegen aan voornoemde weg, een mes, in elk geval een (steek)wapen als bedoeld bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenwet BES, bij zich heeft gehad.
Vrijspraak van feit 1 primair
Het Hof is met de procureur-generaal en de raadsman van oordeel dat voor de onder 1 primair ten laste gelegde voorbedachten rade, onvoldoende bewijs voorhanden is, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Het bewijs
Bespreking van een verweer
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt omdat hij door het slachtoffer ogenblikkelijk en wederrechtelijk is aangerand en hij het slachtoffer met een mes heeft gestoken, geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat het latere slachtoffer in de richting de verdachte is gelopen en hem agressief bij zijn t-shirt/hals heeft vastgegrepen. Het Hof beschouwt deze gedraging als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte, waartegen hij zich mocht verdedigen. Anders gezegd: gegeven die aanranding was de verdediging daartegen geboden. De vraag die vervolgens ter beantwoording voorligt is of het in die situatie noodzakelijk was dat de verdachte zich verdedigde op de door hem gekozen wijze, te weten het met een mes steken in een arm van het slachtoffer.
Het Hof beantwoordt die vraag ontkennend. Door, in reactie op te worden vastgepakt bij zijn trui of hals, het slachtoffer met een mes te steken heeft de verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden. Daarmee is de verdediging van de verdachte niet gepast, niet proportioneel geweest, zodat om die reden hem geen beroep op noodweer toekomt en aldus het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1, subsidiair
dat hij, op
of omstreeks3 juli 2020, op het eiland Saba,
al dan nietmet gebruikmaking van een wapen, als bedoeld
bijinhet tweede lid van artikel 1 van de Wapenwet BES, een persoon genaamd [slachtoffer], heeft mishandeld, door die [slachtoffer] met een mes
aaninzijn
(linker
)arm te hebben
gesneden en/ofgestoken waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden;
2.
dat hij, op
of omstreeks3 juli 2020, op het eiland Saba, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten: [weg],
te weten: [weg], althans in of bij een voor het publiek toegankelijk gebouw, te weten: het restaurant [restaurant], gelegen aan voornoemde weg,een mes,
in elk geval een (steek)wapenals bedoeld
bijinhet tweede lid van artikel 1 van de Wapenwet BES, bij zich heeft gehad.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Indien tegen dit verkorte vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 314a van het Wetboek van Strafrecht BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling gepleegd met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld

in artikel 1, tweede lid, van de Wapenwet BES.

Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 1 van de Wapenwet BES en strafbaar gesteld in artikel 11 van die wet. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van een verbod gesteld bij artikel 1 van de Wapenwet BES.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft – in geval het beroep op noodweer niet slaagt - betoogd dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, aangezien de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte. Met de raadsman kan worden gezegd dat in het dossier aanwijzingen te vinden zijn dat de verdachte het zat was dat hij voortdurend gekleineerd, getreiterd en/of racistisch bejegend werd door het slachtoffer en dat de figuurlijke emmer bij hem is overgelopen op het moment dat hij ogenblikkelijk en wederrechtelijk werd aangerand. Hoezeer deze gevoelens ook invoelbaar kunnen zijn, een grond voor schulduitsluiting in de vorm van noodweerexces vormen zij niet. Niet is aannemelijk geworden dat deze gevoelens zodanig heftig waren dat zij hebben geleid tot een hevige gemoedsbeweging, waarbij de verdachte als het ware buiten zichzelf is getreden, en hij daarbij de grenzen van zijn noodzakelijke verdediging verontschuldigbaar uit het oog mocht verliezen. Het Hof ziet wel aanleiding om het aandeel van het slachtoffer in het voordeel bij de straftoemeting te betrekken, op de wijze als na te melden.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het steken met een mes in de arm van het slachtoffer. Het letsel dat het slachtoffer hierdoor heeft opgelopen is relatief beperkt gebleven, maar het had evengoed ernstiger kunnen aflopen. Door in de publieke ruimte met een mes te steken heeft hij bovendien angst en gevoelens van onveiligheid teweeggebracht bij omstanders. Dit laatste geldt in het bijzonder in een kleine gemeenschap als Saba.
De verdachte is, na een eerdere confrontatie met het slachtoffer op dezelfde dag, naar huis gegaan en heeft toen een mes meegenomen om bij een eventuele nieuwe confrontatie het mes te kunnen gebruiken. Vervolgens heeft die confrontatie plaatsgevonden en heeft de verdachte, terwijl hij zwaar verkeerde onder invloed van alcohol, zichzelf niet meer kunnen beheersen en met het mes gestoken. Het Hof rekent dit de verdachte aan.
Het Hof ziet echter ook onder ogen dat het slachtoffer zich in deze zaak niet onbetuigd heeft gelaten door de verdachte racistisch te bejegenen en hem bij zijn shirt of hals te grijpen. Kennelijk was de frustratie van de verdachte over het feit dat hij op Saba (naar eigen zeggen voortdurend) gekleineerd wordt zo groot, dat hij de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden.
Uit het reclasseringsrapport van 12 oktober 2020 blijkt dat de verdachte worstelt met sociaal-emotionele problemen. Zo lijkt hij onvoldoende vaardigheden te hebben voor het oplossen van interpersoonlijke problemen. De verdachte zou moeten leren zelfredzamer te zijn, opgewassen te zijn tegen groepsdruk en minder impulsief te zijn. Ook zou de verdachte een alcoholprobleem hebben. De reclassering acht het recidiverisico gemiddeld en het risico op onttrekken aan voorwaarden laag. De reclassering adviseert een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, een ambulante behandeling bij Mental Health Caribbean (“MHC”) en het uitvoeren van een werkstraf.
Gelet op de achtergrond van het conflict en hetgeen uit het voorgaande gebleken is over de persoon van de verdachte, is het Hof van oordeel dat bij de bestraffing van de verdachte het strafdoel van speciale preventie voorop dient te staan. Om die reden zal het Hof afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het Hof zal, zoals ook gevorderd door de procureur-generaal, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden opleggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daaraan zullen als bijzondere voorwaarden worden verbonden hetgeen wordt geadviseerd in het reclasseringsrapport, te weten dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen, aan hem te geven door de reclassering en dat hij behandeling ondergaat bij en begeleiding ontvangt van MHC teneinde te leren omgaan met zijn sociaal emotionele problemen en zijn frustratie en agressie te beheersen. Indien dit geïndiceerd wordt geacht, zal de verdachte ook meewerken aan een behandeling teneinde zijn middelengebruik onder controle te houden c.q. te krijgen. Daarnaast zal aan de verdachte als bijzondere voorwaarde het uitvoeren van een taakstraf van 240 uren worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 17d en 59 van het Wetboek van Strafrecht BES, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hiervoor bewezen verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt
of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte, volgens de voorschriften en de aanwijzingen – ook voor wat betreft de voortgang – te geven door of namens de Stichting Reclassering Caribisch Nederland, gedurende 240 uren dienstverlening in de vorm van onbetaalde arbeid zal verrichten, met dien verstande dat die werkzaamheden binnen drie maanden na het ingaan van de proeftijd dienen te zijn aangevangen en binnen 12 maanden na die aanvang dienen te zijn voltooid;
als bijzondere voorwaarden worden voorts gesteld dat de verdachte:
- zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Caribisch Nederland, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- zich gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling laat stellen bij Mental Health Caribbean (“MHC”) of een nader te bepalen instelling, zulks zolang dit gedurende de proeftijd door de behandelaar nodig wordt geacht, ook als dit inhoudt het deelnemen aan een Agressie Regulatie Training (ART) of een behandeling gericht op het onder controle houden van middelengebruik;
geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.L.M. van Opstal, W.J. Geurts-de Veld en R. Veldhuisen, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide (zittings)griffier, en op 17 december 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
De uitspraakgriffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.