ECLI:NL:OGHACMB:2021:455

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
H 69/21
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zwaar lichamelijk letsel en openlijk geweld met betrekking tot een mishandeling met een machete

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, geboren in 1995, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever met een machete. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting heeft het Hof kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. R.H. den Haan, en de verdediging door mr. G. Hatzmann. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis bevestigt, met aanvulling van de bewezenverklaring van voorbedachten rade. De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij en de strafmaat.

Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht in grote lijnen bevestigd, maar heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij herzien. De benadeelde partij had een schadevergoeding van $ 4.713,51 gevorderd, maar het Hof heeft de immateriële schade vastgesteld op $ 2.000,-. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor deze schadevergoeding. De vordering tot vergoeding van materiële schade is afgewezen, omdat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging was vrijgesproken. Het Hof heeft ook de proceskosten van de benadeelde partij ten laste van de verdachte gebracht.

De uitspraak benadrukt de omstandigheden waaronder de mishandeling heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte en de medeverdachte de aangever achterna zijn gereden na een conflict. Het Hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachten rade, gezien de emotionele escalatie van de gebeurtenissen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken in Sint Maarten.

Uitspraak

Zaaknummer: H 69/21

Parketnummers: 200.00007/20 en 200.00022/20
Uitspraak : 22 december 2021 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, (hierna: het Gerecht) van 8 april 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats],
voorheen wonende op [woonplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats op [locatie] of daarbuiten.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde].
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. R.H. den Haan, en van hetgeen door de raadsman van de verdachte,
mr. G. Hatzmann, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen de gemachtigde van de benadeelde partij [benadeelde] in het kader van zijn vordering tot schadevergoeding naar voren heeft gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep onder aanvulling van de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten rade ten aanzien van feit 1 primair, zal bevestigen.
De raadsman heeft een strafmaatverweer en verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, behoudens ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het Hof:
  • de bewijsmiddelen 4 en 7 verbetert;
  • de motivering ten aanzien van de vrijspraak van voorbedachten rade aanvult;
  • de strafmotivering aanvult.
Verbetering bewijsmiddelen
Het Gerecht heeft in bewijsmiddel 4 opgenomen:
“Met [naam 1] bedoel ik de jongen die in de kleine zwarte auto rijdt.”
Het Hof verbetert die zin als volgt:
“Met [naam 1] bedoel ik de jongen die in de kleine zwarte auto rijdt (het Hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte]).”
Het Gerecht heeft in bewijsmiddel 7 opgenomen:
“Naast [naam 2] waren nog twee mensen aanwezig.”
Het Hof verbetert die zin als volgt:
“Naast [naam 2] waren vermoedelijk nog twee mensen aanwezig.”
Aanvullende bewijsoverweging voorbedachten rade
In dit verband heeft het Gerecht als volgt overwogen:
“Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is het Gerecht van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. Uit het dossier komt veeleer het beeld naar voren dat in de nacht in kwestie ruzie is ontstaan tussen verdachten en aangever en dat verdachten gedreven door emotie achter aangever zijn aangegaan en geweld hebben aangewend. Het Gerecht zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde voorbedachte raad.”
Het Hof vult deze motivering als volgt aan:
De verdachte was op 18 januari 2020 samen met de medeverdachte bij club [club]. De aangever reed volgens getuige [getuige] dusdanig gevaarlijk in zijn auto dat mensen opzij moesten springen om hem te ontwijken. [1] De verdachte en de medeverdachte wilden de aangever [benadeelde] aanspreken op zijn rijgedrag, maar die reed met hoge snelheid weg. Vervolgens zijn de verdachte en de medeverdachte achter de aangever aangereden en uit hun auto gestapt en heeft de verdachte met een machete op de autoruit van de auto van de aangever geslagen. De aangever is hierna weggereden en heeft hierbij de medeverdachte geraakt, die door deze klap op de grond terecht is gekomen. [2] De medeverdachte is vervolgens bij de verdachte in de auto gestapt en zij zijn wederom achter de aangever aangereden. Bij Sint Johns zijn zij allemaal gestopt en uit hun auto’s gestapt en heeft de verdachte de aangever met een machete mishandeld.
De hierboven genoemde gebeurtenissen vonden plaats binnen een tijdsbestek van ongeveer tien minuten. Het Hof ziet in deze korte tijdspanne een escalatie van gebeurtenissen waarbij de emoties van de verdachte en de medeverdachte sterk lijken toe te nemen, met name doordat de medeverdachte werd aangereden door het slachtoffer en hij door deze klap op de grond terechtkwam. Naar de uiterlijke verschijningsvorm hiervan hebben de verdachte en de medeverdachte vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling gehandeld, hetgeen een contra-indicatie is voor voorbedachten rade. Derhalve schiet het bewijs tekort voor voorbedachten rade.
Aanvullende strafmaatoverweging
Het Hof betrekt bij de bepaling van de hoogte van de straf in het voordeel van de verdachte de omstandigheid dat de aangever zich in onderhavige zaak niet onbetuigd heeft gelaten. Uit het dossier volgt dat de aangever in de omgeving van een uitgaansgelegenheid met hoge snelheid reed in zijn auto, met alle risico’s van dien voor de toen aanwezige omstanders. De verdachte en de medeverdachte wilden hem daarop aanspreken. De verdachte en de medeverdachte zijn de aangever achterna gereden. Uiteindelijk is de medeverdachte daarbij door de auto van de aangever geraakt en kwam hij op de grond terecht. Deze omstandigheden zijn de directe aanleiding tot het incident geweest. Naar oordeel van het Hof heeft het Gerecht deze omstandigheden voldoende verdisconteerd in de strafmaat.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
$ 4.713,51, bestaande uit $ 1.140,60 aan materiële schade en $ 3.572,91 aan immateriële schade.
Ter zake van de gevorderde materiële schade heeft het Gerecht de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in diens vordering. De vordering tot vergoeding van immateriële schade is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van $ 3.000,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de vordering betwist.
Ten aanzien van de materiële schade is het Hof met het Gerecht van oordeel dat deze kosten zien op de reparatiekosten van de vernielde autoruit waardoor de schade zou zijn veroorzaakt. De verdachte is van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken, waardoor de benadeelde partij in dit deel van zijn vordering niet kan worden ontvangen.
Met betrekking tot de immateriële schade is het Hof uit het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Het Hof begroot deze – anders dan het Gerecht – op een bedrag van $ 2.000,-. Het Hof heeft hierin meegewogen de eigen rol van de aangever in het incident.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Het Hof ziet geen aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 38f van het Wetboek van Strafrecht BES aan de verdachte op te leggen.
De benadeelde partij kan voor het overige niet worden ontvangen in zijn vordering en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de in dat verband opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade toe tot een bedrag van
$ 2.000,- (zegge: tweeduizend Amerikaanse dollar)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
bevestigt het vonnis van het Gerecht voor het overige met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S.A. Carmelia, M.C.B. Hubben en S. Verheijen, leden van het Hof, bijgestaan door mr. I.M. Sinon, zittingsgriffier, en op 22 december 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
De uitspraakgriffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] d.d. 22 januari 2020, pagina 131 einddossier.
2.Proces-verbaal van bevindingen waarnemingen camerabeelden ‘My store’ d.d. 18 januari 2020, pagina 219 e.v. einddossier.