In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, geboren in 1995, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever met een machete. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.
Tijdens de zitting heeft het Hof kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. R.H. den Haan, en de verdediging door mr. G. Hatzmann. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis bevestigt, met aanvulling van de bewezenverklaring van voorbedachten rade. De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij en de strafmaat.
Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht in grote lijnen bevestigd, maar heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij herzien. De benadeelde partij had een schadevergoeding van $ 4.713,51 gevorderd, maar het Hof heeft de immateriële schade vastgesteld op $ 2.000,-. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor deze schadevergoeding. De vordering tot vergoeding van materiële schade is afgewezen, omdat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging was vrijgesproken. Het Hof heeft ook de proceskosten van de benadeelde partij ten laste van de verdachte gebracht.
De uitspraak benadrukt de omstandigheden waaronder de mishandeling heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte en de medeverdachte de aangever achterna zijn gereden na een conflict. Het Hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachten rade, gezien de emotionele escalatie van de gebeurtenissen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken in Sint Maarten.