In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een omgangsregeling tussen twee co-ouders en de niet-biologische moeder van drie minderjarigen, geboren uit een donorrelatie. De appellanten, [appellante 1] en [appellant 2], zijn in hoger beroep gekomen van een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, uitgesproken op 25 januari 2021. De appellanten verzoeken om de bestreden beschikking te vernietigen en een nieuwe omgangsregeling vast te stellen die rekening houdt met de belangen van de minderjarigen.
De procedure begon met een verzoekschrift van [geïntimeerde] op 17 augustus 2020, waarin zij vroeg om een omgangsregeling voor de minderjarigen. De eerste beschikking bepaalde dat de minderjarigen elke week bij [geïntimeerde] zouden verblijven, maar de appellanten zijn het hier niet mee eens. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2021, waarbij de appellanten via videoverbinding deelnamen, werd de zaak verder besproken. Het Hof heeft de eerdere overwegingen van het Gerecht overgenomen en benadrukt dat de geschiedenis niet herschreven kan worden, en dat de minderjarigen feitelijk in een nauwe persoonlijke betrekking staan tot [geïntimeerde].
Het Hof heeft vastgesteld dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat de omgang schadelijk zou zijn voor de minderjarigen. De Voogdijraad heeft geen bezwaar gemaakt tegen een omgangsregeling, maar heeft wel geadviseerd om rekening te houden met de emotionele toestand van [appellante 1]. Het Hof heeft besloten om de zaak aan te houden in afwachting van een rapport van de Voogdijraad en heeft de appellanten opgedragen om zich te houden aan de bestaande omgangsregeling tot dat moment. De beslissing van het Hof is op 5 november 2021 uitgesproken.