ECLI:NL:OGHACMB:2021:447

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
SXM2021H00031
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen co-ouders en de niet-biologische moeder van kinderen geboren uit een donorrelatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een omgangsregeling tussen twee co-ouders en de niet-biologische moeder van drie minderjarigen, geboren uit een donorrelatie. De appellanten, [appellante 1] en [appellant 2], zijn in hoger beroep gekomen van een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, uitgesproken op 25 januari 2021. De appellanten verzoeken om de bestreden beschikking te vernietigen en een nieuwe omgangsregeling vast te stellen die rekening houdt met de belangen van de minderjarigen.

De procedure begon met een verzoekschrift van [geïntimeerde] op 17 augustus 2020, waarin zij vroeg om een omgangsregeling voor de minderjarigen. De eerste beschikking bepaalde dat de minderjarigen elke week bij [geïntimeerde] zouden verblijven, maar de appellanten zijn het hier niet mee eens. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2021, waarbij de appellanten via videoverbinding deelnamen, werd de zaak verder besproken. Het Hof heeft de eerdere overwegingen van het Gerecht overgenomen en benadrukt dat de geschiedenis niet herschreven kan worden, en dat de minderjarigen feitelijk in een nauwe persoonlijke betrekking staan tot [geïntimeerde].

Het Hof heeft vastgesteld dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat de omgang schadelijk zou zijn voor de minderjarigen. De Voogdijraad heeft geen bezwaar gemaakt tegen een omgangsregeling, maar heeft wel geadviseerd om rekening te houden met de emotionele toestand van [appellante 1]. Het Hof heeft besloten om de zaak aan te houden in afwachting van een rapport van de Voogdijraad en heeft de appellanten opgedragen om zich te houden aan de bestaande omgangsregeling tot dat moment. De beslissing van het Hof is op 5 november 2021 uitgesproken.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: SXM202000763 – SXM2021H00031
Uitspraak: 5 november 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANTE 1] en [APPELLANT 2],
beiden wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk verweerders,
thans appellanten,
gemachtigde: mr. N. de la Rosa,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk verzoekster,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.N. Hoeve.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij beroepschrift van 8 maart 2021, ingediend ter griffie op dezelfde datum, zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van de op 25 januari 2021 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht). Daarbij is verzocht om appellanten gratis admissie te verlenen en de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw recht doende, het verzoek van [geïntimeerde] af te wijzen althans een nieuwe omgangsregeling vast te stellen waarbij rekening wordt gehouden met de belangen en rechten van appellanten en de minderjarigen, kosten rechtens.
1.2
Op 23 augustus 2021 hebben beide partijen producties overgelegd ten behoeve van de mondelinge behandeling ter zitting.
1.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021. Appellanten en hun gemachtigde hebben in dat kader, vanwege het feit dat zij zich in thuisquarantaine bevonden, ingebeld via een videoverbinding. [geïntimeerde] en haar gemachtigde zijn verschenen in de Courthouse alsook mevrouw Brown van de Voogdijraad Sint Maarten (hierna: de Voogdijraad). Allen hebben het woord gevoerd. De gemachtigde van appellanten heeft het woord gevoerd aan de hand van een later per e-mail toegestuurde pleitnota en de gemachtigde van geïntimeerde aan de hand van een ter zitting overlegd verweerschrift tevens pleitnota.
1.4
De beschikking is nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Nu [appellant 2] geen bewijs van onvermogen heeft overgelegd, zal het verzoek om toelating om kosteloos te procederen worden afgewezen. [Appellant 2] zal worden opgedragen om uiterlijk 1 december 2021 de griffierechten te voldoen bij de griffie en het bewijs daarvan toe te sturen aan
hogerberoepciviel@caribjustitia.org. Aan [appellante 1] zal gelet op het aan het beroepschrift gehechte bewijs van onvermogen van februari 2020 wel admissie worden verleend.
2.2 [
Geïntimeerde] en [appellante 1] hebben vanaf november 2011 een affectieve relatie met elkaar gehad. [Appellant 2] heeft ingestemd mee te werken aan de realisering van de bij [geïntimeerde] en [appellante 1] levende kinderwens. [Appellante 1] is zwanger geworden. Op 31 december 2014 is een drieling, namelijk [kind 1], [kind 2] en [kind 3], geboren, hierna: de minderjarigen die allen de achternaam van [achternaam appellante 1] dragen. [Geïntimeerde]heeft de minderjarigen aangegeven bij de Burgerlijke Stand. [Appellant 2] heeft de minderjarigen erkend.
2.3
In november 2014 zijn partijen een co parenting agreement aangegaan, waarin [appellante 1] en [geïntimeerde]onder meer verklaren:
“we are currently in a commited relationship and have made a decision to have children together with the assistance of [appellant 2]” en voorts:
“ where it concerns the rights to the children regarding their upbringing, [appellante 1] (the mother) shares custody and parental rights and responsibilities with [geïntimeerde]`(her partner); however as the biological mother, [appellante 1] retains the right to having greater decision making power. These rights and responsibilities include, but are not limited to: academics, medical/life insurance, financial, physical and emotional support etc. [Appellant 2] (the father) has the right to contribute in all aspects of the children’s upbringing, however on a voluntary basis with the consent of both [appellante 1] and [geïntimeerde] the primary care givers, hereafter referred to as co-parents (..)” en verder nog:
“(..) Both biological parents [appellante 1] and [appellant 2] have agreed to acknowledge and register the children at the civil registry before they are born; however this is where his roles, responsibilities and obligations end. Legal parentage will be shared between [appellante 1] and [geïntimeerde]the co-parents as stated above (..).”
2.4
Tot juni 2019 hebben [appellante 1] en [geïntimeerde] met de minderjarigen in een gezinsverband samengewoond en daarna zijn zij uiteengegaan. De minderjarigen wonen bij [appellante 1]. Tot mei 2020 heeft [geïntimeerde] omgang met de minderjarigen gehad van zondagochtend tot woensdagmiddag. Daarna is de omgang stop gezet door [appelante 1], volgens haar in het belang van de kinderen. Vanaf juni 2019 heeft [geïntimeerde], totdat [appellante 2] de bijdrage is gaan weigeren, een maandelijks bedrag van NAf. 1.500,= betaald als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
2.5
Bij inleidend verzoekschrift van 17 augustus 2020 heeft [geïntimeerde] verzocht om een omgangsregeling vast te stellen waarbij de minderjarigen elke zondag van 10:00 uur tot woensdag 14:00 uur bij haar zullen verblijven en de vakanties en speciale dagen bij helfte worden verdeeld.
2.5
Bij beschikking van 25 januari 2021 heeft het Gerecht uitvoerbaar bij voorraad, en onder afwijzing van het meer of anders verzochte, de volgende omgangsregeling vastgesteld:
- de minderjarigen verblijven vanaf 1 februari 2021 elke week van zondagochtend 10:00 uur tot maandagochtend voor school bij [geïntimeerde] en vanaf 1 juni 2021 elke week van zondagochtend 10:00 uur tot dinsdagochtend voor school bij [geïntimeerde];
- de minderjarigen brengen gedurende de zomervakantie een week door bij [geïntimeerde];
- de minderjarigen brengen een derde deel van de Kerstvakantie door bij [geïntimeerde];
- de minderjarigen brengen vanaf 2022 een derde deel van de Paasvakantie en Carnavalsvakantie door bij [geïntimeerde];
- de minderjarigen brengen de verjaardag van [geïntimeerde] door bij [geïntimeerde];
- de minderjarigen brengen het tweede dagdeel van Moederdag door bij [geïntimeerde].
2.6
In hoger beroep herhaalt [appellante 1], en naar het Hof begrijpt sluit [appellant 2] zich daarbij aan, dat zij het eenhoofdig gezag heeft en dat de minderjarigen twee ouders hebben, te weten zijzelf en [appellant 2]. [Appellant 2] is na het vertrek van [geïntimeerde] een steeds grotere rol in het leven van de minderjarigen gaan spelen. Zij brengen regelmatig tijd bij de vader door. Toen er nog omgang was met [geïntimeerde] was er veel druk en controle. Nu dat er geen contact meer is, is er rust en regelmaat en dat is van groot belang voor het welzijn van de kinderen. Het gaat nu goed met de kinderen. Een omgangsregeling past ook niet in de week van de minderjarigen die al volledig is ingepland. [Appellante 1] wil de omgang ook niet omdat zij niet wil dat de minderjarigen worden geconfronteerd met de lifestyle van [geïntimeerde].
2.7
Het Hof sluit zich aan bij de overwegingen en beslissingen van het Gerecht en maakt deze tot de zijne. Dat [appellante 1] spijt heeft van door haar in het verleden gemaakte keuzes, betekent niet dat de geschiedenis kan worden herschreven. Er kan niet, geheel in tegenstelling tot de niet door [appellante 1] betwiste co-parenting agreement, net worden gedaan alsof de minderjarigen zijn geboren uit de relatie tussen [appellante 1] en [appellant 2]. De realiteit is dat er sprake is geweest van een relatie tussen [appellante 1] en [geïntimeerde], dat in dat kader kinderen zijn geboren en dat zij hebben afgesproken om elkaar als “co-parent” te beschouwen en daar tot de breuk tussen hen in juni 2019 naar hebben gehandeld. Nog los van de vraag wat de juridische waarde van dit begrip “co-parent”is, blijkt daaruit in elk geval voldoende dat [geïntimeerde] moet worden aangemerkt als iemand waarmee de minderjarigen feitelijk in een nauwe persoonlijk betrekking staan. Het is aan [appellante 1] en [appellant 2] om de (consequenties van de) relatie van [appellante 1] met [geïntimeerde] en het in dat kader overeengekomene te accepteren en de minderjarigen niet te belasten met hun negatieve gevoelens over [geïntimeerde]. Dat er sinds mei 2020 door tijdsverloop en gebrek aan contact geen sprake (meer) zou zijn van een nauwe en persoonlijke betrekking tussen de minderjarigen en [geïntimeerde] in de zin van artikel 1:377a lid 1 BW volgt het Hof, zonder nadere onderbouwing welke ontbreekt, niet, zeker nu vast staat dat na de bestreden beschikking [geïntimeerde] en de minderjarigen vanaf 1 februari 2021 tot eind juni 2021 weer omgang met elkaar hebben gehad.
2.8
De Voogdijraad heeft niet geadviseerd tegen een omgangsregeling maar concludeert slechts dat de door [geïntimeerde] voorgestelde omgangsregeling niet in het belang van de minderjarigen is. Het Gerecht heeft daarop bij de bestreden beschikking ook, zoals door de Voogdijraad voorgesteld, rekening gehouden met de emotionele en mentale gemoedstoestand van [appellante 1] en haar tijd gegund om haar gevoelens te verwerken. Niet valt in te zien dat [appellante 1] daarbij onvoldoende tijd is gegund. Tevens is door het Gerecht ruimte gelaten voor contactmomenten tussen de minderjarigen en [appellant 2]. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, valt evenmin in te zien dat er onvoldoende ruimte is voor contact van de minderjarigen met [appellant 2] en zijn familie. Dat het Gerecht het advies van de Voogdijraad ter zijde heeft gesteld is dan ook niet aan de orde. De verdeling van het weekend, de vakanties en de Moederdag in de door het Gerecht bepaalde omgangsregeling acht het Hof niet onredelijk.
2.9
Appellanten hebben ten behoeve van de mondelinge behandeling ter zitting in hoger beroep drie voor [geïntimeerde] negatieve verklaringen overgelegd en hebben ter zitting gesteld dat de minderjarigen het sinds de invoering van de omgangsregeling emotioneel moeilijk hebben en gedragsproblemen vertonen waardoor zij inmiddels bij een psycholoog onder behandeling zijn. Een rapport van de psycholoog is niet overgelegd. Ook zouden ze gedurende de omgangsregeling wel eens te laat zijn teruggebracht. [geïntimeerde] betwist het vorenstaande en stelt daartegenover dat de omgang goed is verlopen en dat de minderjarigen het onverminderd goed doen op school.
2.1
Het Hof overweegt in dit kader dat in een situatie als de onderhavige waarin kinderen eerst na negen maanden weer contact hebben met de andere ouder, de omgang niet gelijk zonder problemen zal verlopen. Dat kinderen dan, voor zover in dit geval al juist, emotioneel zijn en gedragsproblemen vertonen acht het Hof niet onbegrijpelijk. Dit gedrag van kinderen zal er ook niet beter op worden wanneer de andere ouder(s) zich verzet(ten) tegen de omgang en niet op een neutrale en constructieve manier om kunnen gaan met de opgelegde omgangsregeling. Zorgelijk is dat [appellante 1] zelfs zover is gegaan dat zij het [geïntimeerde], door eind juni 2021 te verhuizen zonder achterlating van een adres, voor de tweede keer onmogelijk heeft gemaakt om omgang met de minderjarigen te hebben. Dit is met name kwalijk omdat elke onderbouwing ontbreekt van haar stelling dat het niet goed gaat met de minderjarigen en dat er, naar het Hof [appellante 1] begrijpt, aanleiding bestaat om [geïntimeerde] het recht op omgang met de minderjarigen te ontzeggen. Het vorenstaande en de mogelijk schadelijke effecten die de houding van [appellante 1] en [appellant 2] op het welzijn van de minderjarigen kunnen hebben, geven het Hof aanleiding om de Voogdijraad te vragen om in deze nader te adviseren omtrent de (verdere verlenging van de) omgangsregeling, de belangen van de minderjarigen in dat kader en de vraag of begeleiding bij het uitvoeren van de omgangsregeling of wellicht zelfs oplegging van de maatregel van artikel 1:254 BW aangewezen is.
2.11
Gelet op het vorenstaande zal iedere verdere beslissing worden aangehouden in afwachting van een rapport van de Voogdijraad. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol van februari 2022. Ten overvloede overweegt het Hof dat partijen zich tot die tijd dienen te houden aan de omgangsregeling zoals bepaald in de beschikking van 25 januari 2021.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- verleent [appellante 1] admissie om in hoger beroep kosteloos te procederen;
- draagt [appellant 2] op om uiterlijk 1 december 2021 de griffierechten te voldoen bij de griffie Sint Maarten en bewijs daarvan toe te sturen aan
hogerberoepciviel@caribjustitia.org;
- verzoekt de Voogdijraad te adviseren in de in rov. 2.10 bedoelde zin;
- verwijst de zaak daartoe naar de rol van februari 2022;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en A.S. Arnold, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 5 november 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.