ECLI:NL:OGHACMB:2021:438

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
BON2021H00032
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot het stellen van zekerheid voor proceskosten in hoger beroep; ontvankelijkheid en rechtsgeldigheid van betekening

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een incident tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten, ingediend door de curator van de Bonaire Petroleum Corporation N.V. tegen PDVSA Petróleo S.A. De curator vorderde dat PPSA, gevestigd in Venezuela, zekerheid zou stellen voor de proceskosten in het hoger beroep, omdat PPSA geen woon- of verblijfplaats in Bonaire heeft en er geen verhaalsmogelijkheden zijn. De curator stelde dat de uitzondering van artikel 122 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet van toepassing was, omdat PPSA geen bezittingen op Bonaire heeft en de olieproducten die onderwerp van geschil zijn, executoriaal zijn beslagen door andere crediteuren.

PPSA voerde aan dat de curator niet-ontvankelijk was omdat de memorie van antwoord niet op de juiste wijze was betekend. Het Hof oordeelde dat de betekening rechtsgeldig was, ondanks dat deze niet aan het kantooradres van de gemachtigde was gedaan. Het Hof concludeerde dat PPSA, als oorspronkelijk gedaagde, niet gehouden was om zekerheid te stellen voor de proceskosten in hoger beroep, zoals bepaald in artikel 279 Rv. Het verzoek van de curator werd afgewezen, en de beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in het incident tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten ex artikel 122 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder Rv) van:
Mr. Constantijn Michiel van Liere q.q.,
curator in het faillissement van de naamloze vennootschap
BONAIRE PETROLEUM CORPORATION N.V.,
kantoorhoudende te Bonaire,
hierna te noemen: de curator,
in eerste aanleg eiser,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verzoeker in het incident,
gemachtigde: mr. L.F.F.M. Drissen,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
PDVSA PETRÓLEO S.A.,
gevestigd te Caracas, Venezuela,
hierna te noemen: PPSA,
in eerste aanleg gedaagde,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
gemachtigde: mrs. A.C.A.D. Bakker en E.J.J. Huizing.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van hoger beroep, ingediend ter griffie op 21 juli 2021, heeft PPSA hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht van eerste aanleg in Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (verder: het Gerecht) van 1 juli 2021, gewezen tussen de curator als eiser en PPSA als gedaagde.
1.2
PPSA heeft op 11 augustus 2021 een memorie van grieven, met producties, ingediend, en geconcludeerd zoals in die memorie vermeld.
1.3
De curator heeft op 8 september 2021 een memorie van antwoord tevens verzoek tot het stellen van zekerheid ex artikel 122 Rv, met producties, ingediend, met conclusie in het incident dat het Hof PPSA zal veroordelen tot het stellen van voldoende zekerheid voor de proceskosten door een gerenommeerde op Bonaire gevestigde bank ten laste van PPSA en ten gunste van de curator een bankgarantie te doen stellen voor een bedrag van US$ 11.936,00 althans op een wijze en voor een bedrag als door het Hof in goede justitie te bepalen, kosten rechtens.
1.4
PPSA heeft op 21 oktober 2021 in het incident tot zekerheidstelling een memorie van antwoord in het incident (met producties) ingediend en geconcludeerd dat het Hof het incidentele verzoek van de curator afwijst, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van de curator in de proceskosten.
1.3
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Het Gerecht heeft in het vonnis waarvan beroep – uitvoerbaar bij voorraad - PPSA veroordeeld tot betaling aan de curator van een bedrag van US$ 41.699.529,72 met rente over de opslagvergoedingen alsmede tot veroordeling van een bedrag van US$ 560.000,00 voor elke maand dat de opslag van de olieproducten voortduurt, met veroordeling van PPSA in de proceskosten ter grootte van US$ 5.232,00 met rente vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis.
2.2
Het hoger beroep van PPSA strekt tot vernietiging van het beroepen vonnis met afwijzing van de vorderingen van de curator.
2.3
De curator heeft aan zijn verzoek tot zekerheidstelling ten grondslag gelegd dat PPSA gevestigd is in Venezuela en hier te lande geen woon- of gewone verblijfplaats heeft. De uitzondering van artikel 122 lid 2 Rv doen zich hier niet voor, nu Venezuela geen partij is bij een verdrag in de zin van sub a en sub b van het tweede lid en PPSA geen bezittingen heeft op Bonaire waarop verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten mogelijk zal zijn, met uitzondering van de olieproducten (de uitzondering van sub c). Deze olieproducten zijn nu juist in de onderhavige procedure onderwerp van geschil en bieden als zodanig geen verhaalszekerheid voor een veroordeling tot betaling van de proceskosten. Bovendien zijn de olieproducten executoriaal beslagen door verschillende andere crediteuren van PPSA. Daarom vordert de curator zekerheid voor zowel de proceskosten waartoe PPSA in hoger beroep veroordeeld zou kunnen worden als de proceskosten waartoe zij reeds in eerste aanleg is veroordeeld maar die zij tot op heden onbetaald heeft gelaten. De uitzondering van artikel 122 lid 2 Rv lid 2 sub d Rv doet zich ook niet voor omdat PPSA een deelneming is van een wereldwijd opererend olieconcern. Bovendien wijst ook het feit dat PPSA de voorkeur geeft aan een kostbare arbitrage boven een ‘normale’ procedure in kort geding erop dat zij in staat is om zekerheid te stellen en de effectieve toegang tot de rechter dus niet in geding is. De curator stelt verder dat de zekerheidsstelling in de vorm van een bankgarantie van een gerenommeerde bank te Bonaire dient te geschieden. De curator berekent het bedrag van de zekerheidsstelling – gezien het geldelijk belang van de vordering dat meer is dan US$ 42 miljoen – op het ex artikel 136 sub B 2 Procesreglement maximaal voor salaris te liquideren bedrag van US$ 6.704,00 voor het hoger beroep, te vermeerderen met een bedrag van US$ 5.232,00 waartoe PPSA in eerste aanleg is veroordeeld, op een totaal van US$ 11.936,00.
Ontvankelijkheid
2.4
PPSA heeft allereerst aangevoerd dat de curator niet-ontvankelijk is omdat de memorie van antwoord niet aan het kantooradres van haar gemachtigde te Curaçao is betekend, zoals het Gerecht had bevolen, maar via de Officier van Justitie. Het exploot is daarom op grond van artikel 92 Rv nietig, met als gevolg dat de curator niet ontvankelijk is in zijn verzoek. Dit verweer faalt. De memorie van antwoord tevens incidenteel verzoek tot zekerheidsstelling is conform de wettelijke bepaling van artikel 5 sub 8 Rv rechtsgeldig betekend aan de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechter voor wie de vordering gebracht is of aanhangig is. Dat het Gerecht heeft bevolen dat de betekening dient plaats te vinden aan het kantooradres van de gemachtigde van PPSA doet aan de rechtsgeldigheid van de betekening niet af. Daar komt nog bij dat betekeningsvoorschriften als doel hebben dat wordt voorkomen dat gedaagde onbekend blijft met het feit dat tegen hem een gerechtelijke procedure aanhangig is gemaakt. Vaststaat dat PPSA – ondanks dat betekening niet heeft plaatsgevonden aan het kantooradres van haar gemachtigde maar aan het adres van de Officier van Justitie – tijdig met de memorie van antwoord tevens incident tot zekerheidsstelling bekend is geworden om tegen de incidentele vordering verweer te voeren.
2.5
Verder heeft PPSA betoogd dat op grond van artikel 279 Rv het verzoek dient te worden afgewezen omdat daarin is bepaald dat artikel 122 Rv in hoger beroep van toepassing is maar dat de oorspronkelijk gedaagde niet gehouden is tot het stellen van zekerheid, ook niet indien deze appellant is in hoger beroep. Dit betoog slaagt. Ingevolge artikel 279 Rv is artikel 122 Rv in hoger beroep van toepassing, met dien verstande dat de oorspronkelijk gedaagde – eiser wordende in hoger beroep – niet gehouden is tot het stellen van de zekerheid (artikel 279 sub a Rv), hoezeer ook in die gevallen de mogelijkheid van problemen bij de executie van een proceskostenveroordeling blijft bestaan. Nu PPSA oorspronkelijk gedaagde was, is de door de curator verlangde zekerheid voor de proceskosten niet toewijsbaar.
2.6
Gelet op het voorgaande, behoeven de overige verweren – het beroep op de uitzonderingen van lid 2 sub c en d van artikel 122 Rv – en het verzet van PPSA tegen de gevraagde vorm van zekerheid geen bespreking.
2.7
De slotsom is dat het verzoek zal worden afgewezen. De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
wijst het incidentele verzoek af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de eindbeslissing in de hoofdzaak;
verwijst de hoofdzaak naar de rol van 22 februari 2022 voor schriftelijk pleidooi P1.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, Th.G. Lautenbach en A.S. Arnold, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en uitgesproken op 21 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.