ECLI:NL:OGHACMB:2021:436

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
CUR2021H00251
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.A. Saleh
  • R.M.C.S. van der Heide
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep door de Sociale Verzekeringsbank Curaçao

In deze zaak heeft de voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 21 september 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek werd ingediend door de Sociale Verzekeringsbank Curaçao (SVB) in het kader van een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De SVB had eerder een besluit genomen op 5 juni 2020, waarin werd vastgesteld dat een bepaalde verweerder geen recht had op ongevallengeld, geneeskundige behandeling en verpleging, en dat zijn tegemoetkoming per 17 juli 2020 zou worden ingetrokken. Deze intrekkingsbeschikking werd door het Gerecht op 21 juli 2021 vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van de SVB.

De voorzitter heeft het verzoek van de SVB om een voorlopige voorziening afgewezen. De SVB stelde dat zij, in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep, geen gevolg hoefde te geven aan de eerdere uitspraak van het Gerecht. De voorzitter oordeelde echter dat de SVB niet aannemelijk had gemaakt dat het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk was om onevenredig nadeel te voorkomen. De SVB had de mogelijkheid om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de eerdere uitspraak van het Gerecht, en het belang van een zorgvuldige besluitvorming was niet voldoende om het verzoek toe te wijzen.

De voorzitter concludeerde dat het belang van de SVB om geen gevolg te geven aan de aangevallen uitspraak onvoldoende gewicht had om het verzoek te honoreren. De SVB werd bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verweerder, die op NA700,- werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursrechtelijke procedures en de verplichting om tijdig nieuwe besluiten te nemen in het kader van hoger beroep.

Uitspraak

CUR2021H00251
Datum uitspraak: 21 september 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak van de voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening hangende het hoger beroep van:
de Sociale Verzekeringsbank Curaçao (hierna: de SVB),
verzoekster,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van
21 juli 2021 in zaak nr. CUR202001905, in het geding tussen:
[verweerder], wonend in [woonplaats],
en
de SVB

Procesverloop

Bij beschikking van 5 juni 2020 heeft de SVB bepaald dat [verweerder] geen recht heeft op ongevallengeld, geneeskundige behandeling en verpleging en dat zijn tegemoetkoming per 17 juli 2020 zal worden ingetrokken (hierna: de intrekkingsbeschikking).
Bij uitspraak van 21 juli 2021 heeft het Gerecht het door [verweerder] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de intrekkingsbeschikking vernietigd en opgedragen dat de SVB met inachtneming van de uitspraak binnen twee maanden een nieuw besluit neemt.
Tegen deze uitspraak heeft de SVB hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft de SVB de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De SVB heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 september 2021, waar de SVB, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia, werkzaam bij de SVB, en [verweerder], bijgestaan door mr. R.E.F.A. Bijkerk, advocaat, zijn verschenen.

Overwegingen

Het verzoek van de SVB heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de SVB, in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep, geen gevolg hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak. Volgens de SVB is zij op grond van die uitspraak gehouden om een besluit te nemen dat zij rechtens niet juist acht. Ook moeten er als gevolg van de uitspraak aan [verweerder] gelden worden uitgekeerd die mogelijk niet meer kunnen worden verhaald omdat [verweerder] financiële problemen heeft en in het buitenland kan gaan wonen.
Het Gerecht heeft de intrekkingsbeschikking vernietigd op de grond dat deze niet zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Als gevolg van deze uitspraak dient de SVB dus haar besluit om de aan [verweerder] toegekende tegemoetkoming in te trekken zorgvuldiger voor te bereiden en beter te motiveren. Derhalve hoeft het nieuw te nemen besluit niet noodzakelijkerwijs tot toekenning van gelden te leiden. Weliswaar is door de vernietiging van de intrekkingsbeschikking het recht van [verweerder] op een tegemoetkoming herleefd en maakt hij daardoor vanaf 17 juli 2020 (opnieuw) aanspraak op een tegemoetkoming, maar de SVB heeft met haar stellingen op voorhand niet aannemelijk gemaakt dat het eventuele terugvorderen van de, achteraf mogelijk ten onrechte uitgekeerde, tegemoetkomingen zodanig gecompliceerd is dat daarin een onevenredig nadeel is gelegen dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Daarbij betrekt de voorzitter dat de SVB het in eigen hand heeft om op zo kort mogelijke termijn, met inachtneming van de uitspraak van het Gerecht, een nieuw besluit te nemen. Dat de SVB dat besluit zorgvuldig wil nemen, doet daar niet aan af. Bovendien geldt dat dat besluit op grond van artikel 78c van de Landsverordening administratieve rechtspraak bij de beoordeling in hoger beroep kan worden betrokken, hetgeen een effectieve geschilbeslechting bevordert. Indien de aangevallen uitspraak niet in stand zou kunnen blijven en het bij het Gerecht ingestelde beroep alsnog ongegrond zou worden verklaard, komt de grondslag aan het nieuwe besluit te ontvallen en zal ook dat besluit worden vernietigd. Indien het hoger beroep ongegrond zou worden verklaard en de SVB terecht is opgedragen tot het nemen van een nieuw besluit, zal dat nieuwe besluit door het Hof inhoudelijk op haar merites kunnen worden beoordeeld. Met het oog op een spoedig eindoordeel in het geschil kan het dus van belang zijn dat hangende hoger beroep is voldaan aan de verplichting om een nieuw besluit te nemen. De omstandigheid dat de SVB gehouden is een, naar haar mening, rechtens onjuist besluit te nemen, is daarom ook onvoldoende om onevenredig nadeel aan te nemen. Ook de gestelde omstandigheid dat de SVB richtlijnen van het Hof wenst om een zo zorgvuldig mogelijk nieuw besluit te nemen, acht de voorzitter gelet op de bevordering van een effectieve geschilbeslechting niet van doorslaggevend belang.
Gelet op de hiervoor weergegeven omstandigheden acht de voorzitter het belang van de SVB om hangende hoger beroep geen gevolg te hoeven geven aan de aangevallen uitspraak van onvoldoende gewicht om het verzoek toe te wijzen.
De SVB dient de proceskosten van [verweerder] te vergoeden.

Beslissing

De voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
wijsthet verzoek
af;
II.
veroordeeltde Sociale Verzekeringsbank tot vergoeding van bij [verweerder] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van NA
f700,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2021.