ECLI:NL:OGHACMB:2021:435

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
AUA2020H00197
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping hoger beroep in ontslagzaak met beroep op doorbrekingsgrond

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 27 november 2020 was uitgesproken. De appellant, die sinds 1983 in dienst was bij de naamloze vennootschap Servicio di Telecomunicacion di Aruba (Setar) N.V., was op non-actief gesteld met behoud van salaris. Setar had een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend, wat door het Gerecht was toegewezen met toekenning van een billijke vergoeding aan [appellant].

In zijn beroepschrift heeft [appellant] vier grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van de beschikking, met een afwijzing van de vordering van Setar of een billijkheidsvergoeding. Setar heeft in haar verweerschrift geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [appellant] of afwijzing van zijn vordering. De zaak is behandeld op 31 augustus 2021, waar beide partijen pleitaantekeningen hebben overgelegd.

Het Hof heeft geoordeeld dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat er geen doorbrekingsgrond aanwezig was. Het Hof heeft vastgesteld dat [appellant] op de zitting van 12 november 2020 niet is verschenen, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. Het beroep op schending van het beginsel van hoor en wederhoor werd verworpen, omdat de appellant zelf verantwoordelijk was voor zijn niet-verschijnen. Het Hof heeft de kosten aan de zijde van Setar begroot op Afl. 2.000 voor salaris van de gemachtigde. De uitspraak is gedaan op 26 oktober 2021.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: AUA202001669 – AUA2020H00197
Uitspraak: 26 oktober 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verweerder,
thans appellant,
gemachtigde: mr. R. Marchena,
tegen
de naamloze vennootschap
SERVICIO DI TELECOMUNICACION DI ARUBA (SETAR) N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk verzoekster,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.H.J. Martis.
Partijen worden hierna [appellant] en Setar genoemd.

1.Het verloop van de procedure

[Appellant] heeft op 28 december 2020 een beroepschrift ingediend waarbij hij in hoger beroep is gekomen van een tussen partijen gegeven en op 27 november 2020 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
[Appellant] heeft in het beroepschrift vier grieven tegen de beschikking waarvan beroep aangevoerd en toegelicht, en geconcludeerd dat het Hof de beschikking vernietigt en opnieuw rechtdoende primair de vordering van Setar alsnog afwijst, subsidiair een billijkheidsvergoeding vaststelt van Afl. 292.838,- bruto en meer subsidiair ten aanzien van de billijkheidsvergoeding naar billijkheid beslist, met veroordeling van Setar in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
Setar heeft bij e-mail van 1 juli 2021 een verweerschrift ingediend met conclusie dat het Hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaart, dan wel zijn vordering afwijst, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Bij brief van 1 juli 2021 heeft mr. Marchena nadere producties in het geding gebracht.
Bij brief van 2 juli 2021 heeft mr. Marchena, mede namens mr. Martis, uitstel gevraagd voor de op 6 juli 2021 bepaalde behandeling ter zitting.
Bij e-mail van 5 juli 2021 heeft het Hof partijen bericht akkoord te zijn met het verzochte uitstel en voorgesteld de zaak te verwijzen naar de rol van 31 augustus 2021 voor schriftelijk pleidooi inzake de ontvankelijkheid van het hoger beroep en de daartoe door [appellant] aangevoerde doorbrekingsgronden. Partijen zijn hiermee akkoord gegaan.
De op 6 juli 2021 geplande mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden.
Op 31 augustus 2021 hebben beide partijen pleitaantekeningen met producties overgelegd.
Vervolgens is uitspraak bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1 [
Appellant] is vanaf 15 maart 1983 in loondienst geweest van (de rechtsvoorganger van) Setar laatstelijk in de functie van Technicus Bedrijfsautomaten tegen een brutosalaris van Afl. 6.436,-.
2.2.
Setar heeft [appellant] bij brief van 5 augustus 2010 op non-actief gesteld met behoud van salaris. [Appellant] is sindsdien niet meer op het werk verschenen en heeft geen arbeid meer voor Setar verricht. Het salaris is wel volledig aan hem doorbetaald.
2.3.
Bij inleidend verzoekschrift heeft Setar op de voet van art. 7A:1615w BWA ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [appellant] verzocht wegens gewijzigde omstandigheden.
2.4.
Bij exploot van 29 oktober 2020 – uitgereikt aan [appellant] in persoon – is een afschrift van het verzoekschrift aan [appellant] betekend en is [appellant] opgeroepen om op 12 november 2020 ter zitting van het Gerecht te verschijnen voor de behandeling van de zaak, met aanzegging dat tot de dag van de zitting een verweerschrift kan worden ingediend.
2.5. [
Appellant] heeft geen verweerschrift ingediend en is niet ter zitting van 12 november 2020 verschenen.
2.6.
Bij de beschikking waarvan beroep is het verzoek van Setar toegewezen onder toekenning aan [appellant] ten laste van Setar van een billijke vergoeding van Afl. 77.232,-.
2.4.
Artikel 7A:1615w BWA bepaalt dat tegen de beschikking geen hoger beroep openstaat. Dit is anders in het geval van een zogenoemde doorbrekingsgrond daarin bestaande dat:
(i) art. 7A:1615w BWA ten onrechte is toegepast, dan wel buiten het toepassingsgebied van art. 7A:1615w BWA is getreden;
(ii) art. 7A:1615w BWA ten onrechte buiten toepassing is gelaten; en/of
(iii) sprake is van verzuim van essentiële vormen waardoor zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
2.5. [
Appellant] stelt dat zich een doorbrekingsgrond voordoet bestaande in schending van het beginsel van hoor en wederhoor als bedoeld in art. 6 EVRM. Hij voert daartoe aan dat het Gerecht op 12 november 2020 de behandeling van de zaak vanwege zijn niet-verschijnen had moeten aanhouden en hem opnieuw had moeten laten oproepen. Als reden voor zijn niet-verschijnen heeft hij aangevoerd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn toenmalige gemachtigde om aanhouding van de zaak had verzocht. Er is volgens [appellant] sprake van een beroepsfout van zijn toenmalig gemachtigde, waardoor hem de toegang tot de rechter is onthouden.
2.6.
Het betoog faalt. Uit het feit dat [appellant] behoorlijk was opgeroepen door betekening door de deurwaarder van de oproeping voor de zitting van 12 november 2020 en het inleidend verzoekschrift aan hem in persoon, en desondanks onaangekondigd niet was verschenen, mocht het Gerecht afleiden – zoals het kennelijk heeft gedaan - dat [appellant] van het recht op wederhoor afstand had gedaan. Dat [appellant] door een fout van, of miscommunicatie met, zijn toenmalige gemachtigde in de veronderstelling verkeerde dat de zaak zou worden aangehouden – wat daar ook van zij - maakt dat niet anders; dat is in beginsel een omstandigheid die in relatie tot derden in de risicosfeer ligt van de cliënt ([appellant]) van de gemachtigde en van omstandigheden die maken dat niet van dit beginsel kan worden uitgegaan is in deze niet gebleken. Daarin onderscheidt deze zaak zich ook van de strafzaak in de door [appellant] ingeroepen uitspraak van het EHRM (Case of X vs The Netherlands, 27 juli 2021); in die zaak was wel om aanhouding verzocht en was dat verzoek naar het oordeel van het EHRM ten onrechte afgewezen. Van een aanhoudingsverzoek en een afwijzing daarvan is hier geen sprake. Er is, anders dan [appellant] heeft betoogd, geen sprake van schending van artikel 6 EVRM.
2.7.
Hetgeen [appellant] overigens in het beroepschrift heeft aangevoerd, zijn inhoudelijke klachten tegen de uitkomst van de zaak. Die klachten strekken in wezen tot betoog dat het Gerecht art. 7A:1615w BWA onjuist of verkeerd heeft toegepast. Die klachten kunnen niet tot het oordeel leiden dat het Gerecht art. 7A:1615w BWA ten onrechte heeft toegepast, dan wel buiten het toepassingsgebied van art. 7A:1615w BWA is getreden.
2.8.
De slotsom is dat van een doorbrekingsgrond niet is gebleken. Het hoger beroep strandt op het appelverbod van art. 7A:1615w lid 8 BWA en moet daarom worden verworpen. Aan een inhoudelijke beoordeling wordt dus niet toegekomen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwerpt het hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten aan de zijde van Setar gevallen, tot op heden begroot op Afl 2.000 voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.S. Arnold, M.W. Scholte en Th.G. Lautenbach, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 26 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.