ECLI:NL:OGHACMB:2021:427

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
H-159/2020
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en niet betalen van wegenbelasting

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 1 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Saba. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn broer en voor het niet betalen van wegenbelasting. Het Gerecht had de verdachte in Zaak A veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand en in Zaak B tot een geldboete van $ 75, subsidiair 2 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting heeft de procureur-generaal gevorderd dat het Hof het vonnis zou bevestigen, maar met een andere strafmaat. De procureur-generaal stelde voor om de gevangenisstraf in Zaak A om te zetten naar een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaar, en om de verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 32 uur. De raadsvrouw van de verdachte voerde verweer tegen de strafmaat.

Het Hof heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de mishandeling van de broer, die resulteerde in verwondingen, ernstig was. De verdachte toonde echter spijt en had stappen ondernomen om zijn leven te verbeteren. Het Hof besloot om de gevangenisstraf om te zetten naar een voorwaardelijke straf van één week, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een werkstraf. Voor het niet betalen van de wegenbelasting werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van $ 75. Het Hof vernietigde het eerdere vonnis ten aanzien van de straf en deed opnieuw recht.

Uitspraak

Zaaknummer: H-159/2020

Parketnummers: 200.00003/20 (Zaak A) en 220.00010/20 (Zaak B)
Uitspraak: 1 december 2021 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Saba (hierna: het Gerecht) van 17 november 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], adres: [adres], [wijk].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het in Zaak A ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek van voorarrest en ter zake van het in Zaak B ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van $ 75, subsidiair 2 dagen hechtenis.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. R.H. den Haan en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. S.R. Bommel, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straffen en – in zoverre opnieuw recht doende – de verdachte ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden reclasseringsbegeleiding, ook als dat inhoudt het volgen van een agressieregulatietraining en een werkstraf voor de duur van 32 uren. Ten aanzien van het in Zaak B ten laste gelegde heeft de procureur-generaal gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een geldboete van $ 75, subsidiair 2 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zijn broer mishandeld en de door hem af te dragen wegenbelasting niet betaald. Het zwaartepunt van deze zaak ligt vanzelfsprekend bij de mishandeling van zijn broer. De verdachte heeft zijn broer verscheidende klappen in zijn gezicht gegeven, waardoor die broer met bloed op zijn gezicht werd aangetroffen, en een gezwollen jukbeen heeft opgelopen. De aanleiding hiervoor was onenigheid over een kledingstuk. Door aldus te handelen heeft de verdachte laten zien niet op een volwassen manier om te kunnen gaan met een relatief onbeduidend conflict tussen hem en zijn broer. Het geeft geen pas om deze reden iemand anders – laat staan je eigen broer – te mishandelen, ook niet als dat kledingstuk voor de verdachte een emotionele waarde vertegenwoordigt.
De verdachte heeft dit onder ogen gezien. Van meet af aan heeft hij zich schuldbewust getoond en duidelijk gemaakt dat hij spijt heeft van zijn daad. Uit de ten name van de verdachte gestelde strafkaart blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Uit het reclasseringsrapport van 21 oktober 2020 volgt ook dat de verdachte moet leren anders om te gaan met situaties die hem triggeren. De verdachte dient coping vaardigheden aan te leren om met sociaal emotionele problemen om te gaan. De reclassering acht het recidiverisico gemiddeld en adviseert om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, een werkstraf en het volgen van een agressieregulatietraining.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard verhuisd te zijn naar Sint Maarten en dat het zetten van die stap hem goed heeft gedaan. De verdachte heeft nu werk, vrienden en hij zit naar eigen zeggen een stuk beter in zijn vel dan op Saba. De verdachte heeft er vrijwillig voor gekozen een aantal keer per week in gesprek te gaan met de Mental Health Foundation teneinde zijn (dagelijkse) problemen te bespreken.
Het Hof acht het zonder meer positief dat de verdachte zijn leven een nieuwe, positieve wending heeft gegeven en dat hij vrijwillig contact heeft gezocht met de Mental Health Foundation. Het Hof ziet in deze positieve verandering in het leven van de verdachte reden om bij de oplegging van de straf voor de mishandeling te volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en het verrichten van een werkstraf van 32 uur. Het Hof laat het, mede gelet op de hulp die de verdachte reeds vrijwillig heeft gezocht, expliciet aan de reclassering over of de verdachte hiernaast nog een agressieregulatietraining dient te volgen. Voor het niet betalen van de wegenbelasting, hetgeen een overtreding is, zal het Hof een geldboete aan de verdachte opleggen van $ 75 (vijfenzeventig Amerikaanse dollar).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 17d, 64 en 313 van het Wetboek van Strafrecht BES en artikel 25 van de Eilandsverordening van 22 december 1988 tot het heffen van belasting op motorrijtuigen, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf daarvan en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte
ten aanzien van het in Zaak A (parketnummer 200.00003/20) bewezen verklaardetot een
gevangenisstrafvoor de
1 (één) week;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt
of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte gedurende 32 uren dienstverlening in de vorm van onbetaalde arbeid zal verrichten, volgens de voorschriften en de aanwijzingen – ook voor wat betreft de voortgang – te geven door of namens de Stichting Reclassering Caribisch Nederland, met dien verstande dat die werkzaamheden binnen drie maanden na het ingaan van de proeftijd dienen te zijn aangevangen en binnen 12 maanden na die aanvang dienen te zijn voltooid;
als bijzondere voorwaarde wordt voorts gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Caribisch Nederland, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook als dit inhoudt het deelnemen aan een Agressie Regulatie Training (ART);
geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte
ten aanzien van het in Zaak B (parketnummer 220.00010/20) bewezen verklaardetot een
geldboetevan
$ 75 (vijfenzeventig Amerikaanse dollar), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.L.M. van Opstal, W.J. Geurts-de Veld en R. Veldhuisen, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide (zittings)griffier, en op 1 december 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
De uitspraakgriffier: