In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, dat op 11 juni 2019 was gewezen. De appellante was gehuwd in algehele gemeenschap van goederen en had een geschil met Maynard Holding N.V. over huurachterstand en schadevergoeding. Het Hof heeft vastgesteld dat de appellante niet is verschenen ter zitting van 11 juni 2019 en dat het vonnis op 12 juni 2019 aan haar is verzonden. De beroepstermijn van zes weken, zoals bepaald in artikel 264 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, eindigde op 24 juli 2019. Aangezien de appellante pas op 1 augustus 2019 hoger beroep heeft ingesteld, heeft het Hof geoordeeld dat zij niet-ontvankelijk is in haar beroep. Het Hof heeft tevens geoordeeld dat de appellante kosteloos mag procederen, maar haar wel heeft veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op NAf 3.249,50. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is uitvoerbaar bij voorraad.