ECLI:NL:OGHACMB:2021:42

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
SXM2019H00093
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens overschrijding beroepstermijn

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, dat op 11 juni 2019 was gewezen. De appellante was gehuwd in algehele gemeenschap van goederen en had een geschil met Maynard Holding N.V. over huurachterstand en schadevergoeding. Het Hof heeft vastgesteld dat de appellante niet is verschenen ter zitting van 11 juni 2019 en dat het vonnis op 12 juni 2019 aan haar is verzonden. De beroepstermijn van zes weken, zoals bepaald in artikel 264 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, eindigde op 24 juli 2019. Aangezien de appellante pas op 1 augustus 2019 hoger beroep heeft ingesteld, heeft het Hof geoordeeld dat zij niet-ontvankelijk is in haar beroep. Het Hof heeft tevens geoordeeld dat de appellante kosteloos mag procederen, maar haar wel heeft veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op NAf 3.249,50. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021
Registratienummers: SXM201700626-SXM2019H00093
Uitspraak: 29 januari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[Appellante],
wonende te Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. B. Brooks,
tegen
de naamloze vennootschap
MAYNARD HOLDING N.V.,
gevestigd te Sint Maarten,
in eerste aanleg eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde.
gemachtigde: mr. C. Marica.
De partijen zullen hierna [Appellante] en Maynard worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor de procesgang in eerste aanleg en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar het vonnis van 11 juni 2019 in de zaak met nummer SXM201700626 (hierna: het bestreden vonnis).
1.2
Bij akte van appel van 1 augustus 2019 is [Appellante] in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis.
1.3
Bij op 12 september 2019 ingekomen memorie van grieven heeft [Appellante] zes grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende, tot afwijzing van de vorderingen van Maynard, met veroordeling van Maynard in de kosten van de procedure in beide instanties.
1.4
Bij memorie van antwoord heeft Maynard de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof [Appellante] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar beroep dan wel haar beroep zal verwerpen met haar veroordeling in de proceskosten.
1.5
De gemachtigde van [Appellante] heeft op 10 september 2020 een e-mail (met cc aan de gemachtigde van Maynard) met als bijlagen e-mailcorrespondentie met betrekking tot de afgifte c.q. toezending van het bestreden vonnis aan [Appellante] aan de griffie van het Hof toegestuurd.
1.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door het Gerecht onder 2.1 tot en met 2.9 van het tussenvonnis van 28 november 2017 vastgestelde, feiten, waarbij het Hof rekening heeft gehouden met de grieven die [Appellante] tegen die feiten heeft aangevoerd.
2.2.1 [
Appellante] was gehuwd in algehele gemeenschap van goederen met [Naam 1] (hierna: [Naam 1]). Hij is op 5 juli 2016 overleden. Hij heeft geen testament opgemaakt.
2.2.2 [
Naam 1] huurde in het verleden een woning aan het adres [Adres] te Sint Maarten.
2.2.3
In een brief van 22 februari 2017 schrijft Maynard onder andere aan [Appellante]
“We observed that you have cleared out the majority of your business and personal property from the rental property, however there are still quite a bit of items left, plus garbage on the garage floor. We also saw that you took off the roof (zinc, plywood, and rafters) of the garage area in addition to removing the gate mentioned in my last letter to you. That part of the property is now in a condition that is completely unstable. (See attached Photo). You did not inform us of your intentions to demolish the roof, nor did you and I have any agreement regarding breaking down any portion of the property. This is truly regrettable.
Regarding the rest of the stuff you left behind, we have contacted someone to clean and dispose of those items at your expense. (See invoice Attached)”
2.2.4
Op 9 maart 2017 heeft de heer [Naam 2] aangifte bij de politie gedaan. Uit het proces-verbaal van aangifte:
“After leaving the property I continued on to [Appellante] place to hand her the letter. When I got there I handed her the letter and told her that I noticed part of the roof was missing. She told me that she was taking back the material that they put there. I am not aware of her putting materials on the property. This was never communicated to me before. I did not give her permission to come to my property and remove items from it. I do not know how much it will cost me to repair the roof.”
2.2.5
Bij brief d.d. 20 maart 2017 is [Appellante] namens Maynard gesommeerd om aan haar te betalen de achterstallige huurpenningen, schadevergoeding wegens het verwijderen van het dak enz. en schoonmaakkosten. Aan deze sommatie heeft Appellante] geen gehoor gegeven.

3.De beoordeling

3.1
In het bestreden vonnis heeft het Gerecht:
[Appellante] veroordeeld tot betaling aan Maynard van:
  • NAf 1.800,- aan huurachterstand, vermeerderd met wettelijke rente
  • US$ 290,- aan schoonmaakkosten
  • US$ 5.000,- aan schadevergoeding
  • NAf 600,- aan huurderving
  • de proceskosten aan de zijde van Maynard, begroot op NAf 249,50 aan oproepingskosten, NAf 750,- aan griffierecht en NAf 5.000,- aan salaris gemachtigde,
het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en
het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.2
Het bestreden vonnis dateert van 11 juni 2019. Volgens artikel 264 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bedraagt de beroepstermijn zes weken, gerekend van de dag van de uitspraak (lid 1) dan wel, indien [Appellante] of haar gemachtigde bij die uitspraak niet tegenwoordig is geweest, gerekend van de dag waarop het eindvonnis haar volgens de wet is medegedeeld (lid 2).
3.3
Uit het dossier van het Gerecht leidt het Hof af dat [Appellante] niet is verschenen ter zitting van 11 juni 2019 en dat het vonnis bij brief van 12 juni 2019 door de griffie van het Gerecht naar haar is verzonden. Op de kopie van die brief in het dossier staat geen aanduiding betreffende de aard van die brief. Volgens de e-mail van de gemachtigde van [Appellante] van 10 september 2020 betrof het een ‘registrered mail’. Hieruit concludeert het Hof dat de brief van 12 juni 2019 een aangetekende dienstbrief als bedoeld in artikel 119 lid 3 slot Rv moet zijn geweest.
3.4
Volgens artikel 119 lid 4 Rv wordt de dagtekening van deze aangetekende dienstbrief geacht de dag te zijn, waarop de mededeling heeft plaatsgehad. De mededeling waarop wordt gedoeld, is de mededeling van de inhoud van het bestreden vonnis.
3.5
Gezien de artikelen 119 lid 4 jo. 264 lid 2 Rv eindigde de beroepstermijn op 24 juli 2019. Dit betekent dat [Appellante] in haar op 1 augustus 2019 ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk is.
3.6
Dat [Appellante] volgens haar gemachtigde het vonnis op 20 juni 2019 heeft ontvangen, is gezien het bovenstaande niet van belang. Overigens en ten overvloede, ook na 20 juni 2019 had [Appellante] nog geruime tijd de gelegenheid tot het tijdig instellen van hoger beroep.
3.7
In het lichaam van de memorie van grieven heeft [Appellante] verzocht haar gratis admissie te verlenen krachtens een door haar overgelegd bewijs van onvermogen van 9 augustus 2019. Een verzoek [Appellante] toe te laten kosteloos te procederen ontbreekt echter in het petitum. Nu dit laatste een kennelijke vergissing moet zijn geweest, zal [Appellante] worden toegelaten kosteloos te procederen.
3.8 [
Appellante] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep.
3.9 [
Appellante] zal worden veroordeeld in de proceskosten in het hoger beroep, begroot op NAf 249,50 wegens oproepingskosten en NAf 3.000,- (2 punten, tarief 4) wegens salaris gemachtigde.

4.De beslissing

Het Hof:
laat [Appellante] toe om kosteloos te procederen;
verklaart [Appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
veroordeelt [Appellante] in de kosten van dit geding in hoger beroep, gevallen aan de zijde van Maynard en tot aan dit vonnis begroot op NAf 3.249,50;
verklaart dit vonnis wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Th.G. Lautenbach, O. Nijhuis en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 29 januari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.