ECLI:NL:OGHACMB:2021:411

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
AUA2021H00136
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheidsvereisten beroepschrift en herstelmogelijkheid verzuim in vreemdelingenrechtelijke procedures

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin haar beroep tegen een fictieve afwijzende beschikking niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige bewaring, ingediend door [appellante] op 17 december 2019. Na het indienen van bezwaar op 21 april 2020, werd het beroep tegen de fictieve afwijzing door het Gerecht niet-ontvankelijk verklaard omdat de handtekening op de machtiging afweek van die op het paspoort van [appellante]. Het Gerecht bood [appellante] de mogelijkheid om dit verzuim te herstellen door een gelegaliseerde handtekening te overleggen of in persoon ter zitting te verschijnen, maar [appellante] heeft hier niet aan voldaan.

Tijdens de zitting op 22 oktober 2021, waar zowel [appellante] als de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie aanwezig waren, werd de zaak behandeld. Het Hof oordeelde dat het Gerecht terecht had gevraagd om een gelegaliseerde handtekening of het in persoon verschijnen, gezien de twijfels over de machtiging. Het Hof concludeerde dat het Gerecht niet onzorgvuldig had gehandeld door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien [appellante] niet had voldaan aan de gestelde eisen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De beslissing van het Hof benadrukt het belang van het voldoen aan de ontvankelijkheidsvereisten in bestuursrechtelijke procedures, vooral in het vreemdelingenrecht. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden, wat de uitspraak verder bekrachtigde.

Uitspraak

AUA2021H00136
Datum uitspraak: 1 december 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], verblijvend in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 31 mei 2021 in zaak nr. AUA202002188, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (hierna: de minister)

Procesverloop

Op 21 april 2020 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op haar verzoek van 17 december 2019 om vergoeding van schade wegens onrechtmatige bewaring.
Op 8 september 2020 heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door haar gemaakte bezwaar (hierna: fictieve afwijzende beschikking op bezwaar).
Bij uitspraak van 31 mei 2021 heeft het Gerecht het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[Appellante] heeft nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak, gevoegd met zaaknrs. AUA2021H00137, AUA2021H00139 en AUA2021H00140, ter zitting behandeld op 22 oktober 2021. [Appellante], vertegenwoordigd door M.L. Hassel, en de minister, vertegenwoordigd door J.M. Harewood, werkzaam bij Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero, zijn verschenen.

Overwegingen

[Appellante] heeft op 17 december 2019 de minister verzocht om vergoeding van schade wegens onrechtmatige bewaring. Tegen de fictieve afwijzende beschikking op dat verzoek heeft zij op 21 april 2020 bezwaar gemaakt. Tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar heeft haar gemachtigde beroep ingesteld. Het Gerecht heeft dat beroep nietontvankelijk verklaard omdat bij de indiening van het beroepschrift een machtiging is overgelegd met een handtekening die afwijkt van de handtekening op de kopie van het paspoort van [appellante]. Het Gerecht heeft haar in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen door een machtiging voorzien van een gelegaliseerde handtekening te overleggen, of door in persoon ter zitting te verschijnen. Daaraan heeft [appellante] niet voldaan.
[Appellante] betoogt dat het Gerecht er ten onrechte niet op heeft gewezen dat haar beroep niet-ontvankelijk zou worden verklaard als zij het verzuim niet zou herstellen. Daarnaast betoogt zij dat het niet in de systematiek van de Lar past om een rechtzoekende op kosten te jagen door een notariële volmacht te verlangen. Zij heeft een nieuwe machtiging overgelegd en daaruit blijkt voldoende dat haar gemachtigde bevoegd is namens haar de procedure te voeren. Een dergelijke volmacht heeft het Gerecht in een andere procedure wel geaccepteerd.
2.1.
Het Hof stelt vast dat het Gerecht bij e-mailbericht van 14 april 2021 aan de gemachtigde van [appellante] kenbaar heeft gemaakt dat de handtekening op de machtiging niet overeenkomt met de handtekening op de kopie van het paspoort van [appellante]. De gemachtigde is vervolgens in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen door het overleggen van een machtiging voorzien van een gelegaliseerde handtekening. Dit is niet nodig als [appellante] ter zitting verschijnt op 19 april 2021, aldus het e-mailbericht.
Dat in dit e-mailbericht niet is vermeld dat het beroepschrift nietontvankelijk kan worden verklaard indien het verzuim niet wordt hersteld, brengt niet met zich dat de aangevallen uitspraak wegens onzorgvuldigheid vernietigd moet worden. Daarbij betrekt het Hof dat [appellante] wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, dat hem de gelegenheid is geboden het verzuim te herstellen en dat hij als rechtsbijstandverlener behoort te weten dat het niet herstellen van een verzuim kan leiden tot nietontvankelijkverklaring van het beroepschrift. Het betoog slaagt niet.
2.2.
Het Hof overweegt voorts dat naar aanleiding van de verschillen tussen de handtekening op de machtiging en de handtekening op het paspoort redelijke twijfel is ontstaan over de machtiging. Het Gerecht heeft dan ook in redelijkheid kunnen vragen om een gelegaliseerde handtekening of het in persoon verschijnen ter zitting. Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat de machtiging in een andere procedure wel is geaccepteerd, doet er niet aan af dat in elke procedure een toereikende machtiging moet worden overgelegd en dat die machtiging per procedure wordt beoordeeld. Verder heeft de minister ter zitting toegelicht dat bij de Dienst Wetgeving Juridische Zaken een handtekening voor geringe kosten kan worden gelegaliseerd. Ten slotte verbleef [appellante] volgens de verklaring van de gemachtigde ter zitting van het Hof ten tijde van de zitting van het Gerecht in Aruba en was zij dus in staat om in persoon naar het Gerecht te komen. Nu de nieuwe machtiging niet was voorzien van de gevraagde gelegaliseerde handtekening en [appellante] ook niet ter zitting van het Gerecht is verschenen, heeft het Gerecht haar beroep terecht nietontvankelijk verklaard.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021.