“4.8
Dat vlak vóór een bestuurswisseling inhoudelijk twijfelachtige of onvoldoende voorbereide besluiten worden genomen of toezeggingen gedaan, met als kenbaar motief het volgende bestuur, waarvan men aanneemt dat dit anders zou beslissen, voor een fait accompli te stellen, met de consequenties van dien voor de schaarse openbare goederen en middelen, is een misstand die zich met enige regelmaat voordoet hier te lande (verg. recentelijk KB van 30 juni 2000, Stb. 296, PB 2000, no. 89). Gesproken wordt wel van een ‘afscheidsbeleid’. Dit brengt, mede gelet op de kleinschaligheid van een gemeenschap als die van Sint Maarten, mee dat in voorkomende gevallen, in het algemeen belang, een inhoudelijke rechterlijke controle op onder meer zuiverheid van oogmerk een extra accent dient te krijgen.
4.9
Het GEA heeft in de onderhavige zaak het besluit in strijd geacht met de openbare orde. Het Hof sluit zich hierbij aan. Het onderhavige ‘afscheidsbeleid’ is in dit geval een inbreuk op zo fundamentele beginselen van de rechtsorde en deugdelijk bestuur, dat nietigheid op haar plaats is. Het volgend bestuur zou onaanvaardbaar belemmerend worden in het in vrijheid uitoefenen van zijn publieke taak terzake.
4.1
Ook naar het ongeschreven recht van de Nederlandse Antillen past het een nog zittend bestuur, nadat de kiezer heeft gesproken en een nieuw bestuur van andere signatuur op het punt staat aan te treden, een zekere mate van terughoudendheid ten aanzien van te nemen besluiten. Van het afwikkelen van een lopende zaak, in de zin van een niet-controversiële bestuurlijke routinekwestie, was in geen geval sprake. Evenmin van een urgente aangelegenheid die niet kon wachten op afhandeling.
4.11
Het is eveneens een feit van algemene bekendheid ter plaatse dat de locatie waarom het hier gaat, in het hart van Philipsburg, van uitzonderlijk grote betekenis is voor Sint Maarten, mede gelet op het voor de economie cruciale toerisme. Dit vraagt om een verhoogd zorgvuldige voorbereiding van een infrastructurele ontwikkeling. Uit het advies van VROM/JZ van 5 februari 1999 en de bestaande plannen waarnaar daarin word verwezen, blijkt dat men zich dat ook bewust was.
4.12
Het advies van VROM/JZ luidde negatief op gronden die het Hof inhoudelijk sterk voorkomen.
4.13
Volgens Court-Yard heeft zij vervolgens vele besprekingen gevoerd met de gedeputeerde Marlin, maar kennelijk is daarvan geen schriftelijk verslag gemaakt, hetgeen bij een project van dergelijke importantie op zijn minst geschikt is om argwaan te wekken.
(…).”