In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie op 25 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een veroordeelde die levenslang gevangenisstraf uitzit voor moord. De veroordeelde, die in 2001 werd veroordeeld, heeft meer dan twintig jaar in detentie doorgebracht. De procedure omvatte meerdere zittingen, waarbij deskundigen, waaronder een psycholoog en een reclasseringsmedewerker, zijn gehoord over het recidivegevaar en de voortgang van de resocialisatie van de veroordeelde. De deskundigen concludeerden dat het recidiverisico nog steeds aanzienlijk is, ondanks enige vooruitgang in de behandeling van de veroordeelde. De nabestaanden van het slachtoffer hebben hun trauma en de impact van de moord op hun leven gedeeld, en gaven aan dat zij een voorwaardelijke invrijheidsstelling moeilijk zouden kunnen accepteren. Het openbaar ministerie heeft gepleit tegen de voorwaardelijke invrijheidsstelling, met de argumentatie dat de bescherming van de maatschappij voorop staat. Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf nog steeds een redelijk doel dient, gezien het recidivegevaar en de impact op de nabestaanden. De beslissing om de voorwaardelijke invrijheidsstelling af te wijzen is genomen met inachtneming van de belangen van zowel de veroordeelde als de maatschappij.