ECLI:NL:OGHACMB:2021:404

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
HAR-70/20
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorwaardelijke invrijheidsstelling na levenslange gevangenisstraf op basis van artikel 1:30 Sr

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie op 25 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een veroordeelde die een levenslange gevangenisstraf uitzat. De veroordeelde was in 2001 veroordeeld voor ernstige misdrijven, waaronder een gewapende overval met dodelijke afloop. Na twintig jaar detentie werd de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidsstelling beoordeeld op basis van artikel 1:30 van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof overwoog dat de kans op recidive aanzienlijk was verminderd en dat de bescherming van de samenleving niet langer voorop stond. De nabestaanden van het slachtoffer gaven aan positief tegenover de vrijlating van de veroordeelde te staan, wat het Hof in zijn overwegingen meenam. De beslissing om de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid te stellen werd genomen, met voorwaarden waaronder elektronisch toezicht en begeleiding door de reclassering. Het Hof concludeerde dat verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen redelijk doel meer diende, en dat de veroordeelde, onder voorwaarden, een kans op resocialisatie verdiende.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Hofnummer: HAR-70/20
Datum uitspraak: 25 november 2021
Beslissing op grond van artikel 1:30 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
inzake de veroordeelde
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
wonende te Curaçao, thans alhier gedetineerd in het Huis van Bewaring,
raadsvrouw: mr. A.S.M. Blonk, advocaat te Curaçao.

1.De procedure

De veroordeelde is bij vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 27 november 2001 ter zake van “medeplegen van een gewapende overval met de dood ten gevolge, medeplegen van een gewapende overval (meermalen gepleegd), een poging doodslag en overtreding van de Vuurwapenverordening 1930 (meermalen gepleegd)” veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
De veroordeelde is, nadat op 15 november 2011 het nieuwe artikel 1:30 Sr in werking is getreden, op grond van lid 4 van datzelfde artikel gedagvaard om op 3 september 2020 ter openbare terechtzitting te verschijnen. De voortgezette behandelingen hebben plaatsgevonden op 5 november 2020, 14 januari 2021, 6 en 7 mei 2021.
Op 14 oktober 2021 heeft de inhoudelijke toets plaatsgevonden. De veroordeelde is gehoord. De nabestaande van het slachtoffer, mevrouw [naam nabestaande van het slachtoffer 1] is gehoord en mevrouw [naam nabestaande van het slachtoffer 2] heeft een schrijven ingediend gedateerd 13 oktober 2021. De procureur-generaal, M.L.A. Angela, en de raadsvrouw zijn eveneens gehoord en hebben schriftelijke aantekeningen overgelegd.
De beslissing is bepaald op heden.

2.Het wettelijk kader

Artikel 1:30 Sr bepaalt, voor zover hier van belang:
1. De veroordeelde tot levenslange gevangenisstraf wordt nadat de vrijheidsbeneming ten minste twintig jaren heeft geduurd voorwaardelijk in vrijheid gesteld indien naar het oordeel van het Hof verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging geen redelijk doel meer dient.
2. Het Hof neemt daarbij ten minste in zijn beschouwing de positie van het eventuele slachtoffer of directe nabestaanden en het gevaar dat de veroordeelde alsnog zal recidiveren.
3. In het geval dat het Hof niet tot invrijheidsstelling overgaat, beoordeelt het de situatie opnieuw na vijf jaren en zonodig telkens na vijf jaren.
In de memorie van toelichting is omtrent deze bepaling het volgende opgenomen.
“De executie van een gevangenisstraf zonder enige hoop op terugkeer in de maatschappij kan een mensonterende situatie opleveren. Te wijzen valt op het oordeel van de Hoge Raad over de Bonairiaanse doodslagpleger van 28 februari 2006, LJN AU9381.
Tijdens een lezing aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen op 13 april 2006 stelde de Groningse en Arubaanse hoogleraar strafrecht D.H. de Jong een periodieke toetsing van de levenslange gevangenisstraf voor. Dit zou ook in overeenstemming zijn met de benadering van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens die onder andere in Wynne v. Verenigd Koninkrijk (arrest van 18 juli 1994, NJ 1995, 234 m.nt. Kn en een geval dat overigens niet rechtstreeks met onze levenslange gevangenisstraf overeenkomt) periodieke rechterlijke toetsing noodzakelijk vindt, afhankelijk van “the nature and purpose of the detention in question, viewed in the light of the objectives of the sentencing court”.
Inspelend hierop wordt in deze regeling de verplichting opgelegd aan de rechter om de positie van de tot levenslang veroordeelde na twintig jaren en zonodig telkens na vijf jaren daarna opnieuw te toetsen. We zijn ons er van bewust, dat dit lijkt op de regeling van gratiëring, maar stellen met nadruk, dat deze regeling een eventuele gratiëring volgens de normale weg onverlet laat. Doel van de regeling is te voorkomen, dat de executie van de levenslange gevangenisstraf automatisch of op oneigenlijke motieven leidt tot een uitzichtloos bestaan voor de betrokkenen. Uiteraard dienen de belangen van de veroordeelde te worden afgewogen tegenover de belangen van de maatschappij en met name dient daarbij de positie van de nabestaanden van de slachtoffers of van de slachtoffers zelf betrokken te worden.
In het tweede lid wordt ook het recidivegevaar genoemd: het ligt voor de hand dat het Hof zich daartoe laat voorlichten door een gedragsdeskundige.”

3.Het vonnis van het Hof van 27 november 2001

Bij de motivering van de bij zijn vonnis opgelegde levenslange gevangenisstraf heeft het Hof, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:

De op te leggen straf
Bij het opleggen van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het Hof heeft bij het opleggen van na te noemen vrijheidsstraf met name rekening gehouden met het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een serie ernstige overvallen op onschuldige mensen en daarbij zijn telkens vuurwapens gebruikt. Ook bij de overval op “Fort Waakzaamheid” heeft verdachte geschoten. Daarbij is een van de aldaar aanwezigen geraakt en vervolgens aan zijn opgelopen verwondingen overleden. De door verdachte gepleegde overvallen zijn van dien aard dat hij moet worden aangemerkt als een geharde crimineel die een gevaar is voor de samenleving. De traumatische gevolgen van verdachtes misdrijven zullen de vele slachtoffers en de nabestaanden van het dodelijk slachtoffer nog lang hinderen in hun dagelijks leven. Verdachte is reeds eerder ter zake soortgelijke ernstige vermogensdelicten tot een langdurige gevangenisstraf veroordeeld. Voor herhaling moet derhalve worden gevreesd. Ook uit de omtrent verdachte uitgebrachte psychologische rapportage blijkt dat hij moet worden beschouwd als een gevaar voor de samenleving. Nu er geen uitzicht bestaat op enige wijziging in het gedrag van verdachte dient hij uit de samenleving te worden geweerd. Uit een oogpunt van bescherming van die samenleving komt derhalve slechts de zwaarste straf in aanmerking. Voorzover deze straf, gelet op de bewezenverklaarde feiten, moet worden aangemerkt als een zwaardere straf dan door de eerste rechter opgelegd en door de procureur-generaal geëist meent het Hof dat als bijzondere reden voor de strafoplegging heeft te gelden, zoals hiervoor overwogen, dat de maatschappij zo lang als mogelijk is, tegen de verdachte behoort te worden beschermd.”

4.De persoon van de veroordeelde

Ter toetsing van het bepaalde in artikel 1:30 Sr zijn omtrent de persoon van de veroordeelde verschillende rapporten uitgebracht.
De psychiater drs. F. Heijtel en de psycholoog drs. M. van de Vorst, hebben in hun multidisciplinair rapport van 24 juli 2020 het volgende overwogen en geconcludeerd:
Er is geen sprake van een psychopathologisch ziektebeeld in de vorm van een psychische stoornis. Er is ook geen sprake van een antisociale stoornis. De narcistische trekken in zijn persoonlijkheid lijken in het licht te staan van een functionele coping in de gevangenis.
De kans op recidive wordt matig ingeschat. De veroordeelde wordt in staat geacht om, indien woning, werk en vrije tijdsbesteding uitgewerkt is, een zelfstandig en gestructureerd leven te leiden.
Er is echter sprake van institutionalisering daar de veroordeelde van jongvolwassen leeftijd tot zijn 38ste in de gevangenis heeft doorgebracht en aan de maatschappij onttrokken is geweest. Behandeling moet gericht zijn op begeleiding in het voldoen aan de eisen van de maatschappij zodra hij de gevangenis verlaat. De veroordeelde wordt in staat geacht om, in eerste instantie onder begeleiding, te functioneren in de maatschappij.
In de voortgangsrapportage van de reclassering gedateerd 8 oktober 2021 concludeert reclasseringsmedewerker [naam reclasseringsmedewerker] het volgende:
RecidiverisicoVergeleken met toen de veroordeelde gedetineerd raakte, is zijn sociale situatie vooruit gegaan. Zo heeft hij momenteel een relatie en is sprake van een stabiele thuissituatie. Ook heeft hij werkervaring opgedaan binnen de gevangenis en extramuraal bij Funditut.
Gezien zijn huidige situatie dat hij moeilijk aan werk kan komen, blijft zijn financiële situatie momenteel zwak wat een risicofactor is gezien het soort delict waar hij voor vastzit. Een positief punt daarbij is dat zowel zijn partner als zijn familie bereid zijn hem financieel te blijven ondersteunen totdat hij zelfredzaam is. Nog een risicofactor betreft het manipulatief gedrag dat hij vertoont in de communicatie zowel met rapporteur als bij Funditut. Hij doet er alles aan om meer vrije uren te krijgen. Vooral door dit gedrag is rapporteur van mening dat het recidiverisico reëel aanwezig is.
Visie rapporteur en hulpverleningsmogelijkheden
De veroordeelde komt zijn afspraken na, presteert goed op de werkvloer, laat goed gedrag zien zowel tijdens cursussen als thuis. Ook de ET (Hof: elektronisch toezicht) regels worden goed opgevolgd waarbij er tot op heden nimmer meldingen van overtredingen zijn geweest. Het enige aandachtspunt blijft de stroeve communicatie tussen rapporteur en de veroordeelde en het feit dat hij manipulatief gedrag laat zien bij Funditut. Deze communicatie is mogelijk het gevolg van het narcistische mechanisme dat hij heeft ontwikkeld in de gevangenis zoals vermeld in de multidisciplinaire rapportage van juli 2020.
Rapporteur is van mening dat de veroordeelde door kan naar een volgende fase binnen het resocialisatietraject namelijk dat hij zonder beveiliging naar Funditut kan. Ook is uren uitbreiding (extramuraal) mogelijk. ET is voor de komende zes maanden nog nodig. Daarna kan geëvalueerd worden of de veroordeelde vervroegd in vrijheid kan worden gesteld.
In zijn psychologisch rapport van 4 oktober 2021 rapporteert de psycholoog
drs. M. van de Vorst als volgt:
Als gevolg van de moeizame interactie tussen de veroordeelde en de reclassering zijn er met de veroordeelde enkele sessies ingepland.
In eerste instantie uit de veroordeelde zich verongelijkt over niet nagekomen afspraken. Hij laat zich onderbreken en beweegt mee als het onderwerp naar zijn houding verschuift. De sfeer is ontspannen. Hij laat de ruimte aan ondergetekende om uit te praten. Hij is coöperatief en zo nu en dan wordt er gelachen. Hij toont zich bereid zijn tekortkomingen toe te geven. Enige koppigheid is hem niet vreemd, hij laat zich er echter op aanspreken en toont inzicht. Zijn contact met zijn omgeving, waaronder de reclassering, kan periodiek geëvalueerd worden.

5.De positie van de nabestaanden

Ter terechtzitting heeft mevrouw [naam nabestaande van het slachtoffer 1], weduwe van het slachtoffer [naam slachtoffer], het woord gevoerd. Zij heeft, samengevat, te kennen gegeven dat zij de veroordeelde inmiddels heeft vergeven. Ze heeft ook verklaard dat het voor de veroordeelde niet makkelijk zal zijn om weer terug te keren in de maatschappij, maar dat hij met genoeg begeleiding een tweede kans moet krijgen in de maatschappij.
[naam nabestaande van het slachtoffer 2], dochter van voornoemd slachtoffer, heeft in haar schrijven te kennen gegeven dat door het overlijden van haar vader een hele grote leegte in haar leven is ontstaan, maar dat God haar wonden heeft genezen. Zij hoopt dat de veroordeelde oprecht spijt heeft van zijn daad en dat als hij de kans krijgt om terug te keren in de maatschappij hij deze kans goed zal benutten.

6.Het standpunt van het openbaar ministerie

De procureur-generaal heeft geconcludeerd dat de veroordeelde thans niet voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het niet verantwoord is om de veroordeelde reeds in deze fase van het resocialisatietraject in vrijheid te stellen, omdat deze fase nog niet voltooid is. Naar het oordeel van de procureur-generaal dient de veroordeelde via een gefaseerd resocialisatieplan steeds meer vrijheden – en de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheden – te krijgen. Het voorstel is dan ook, primair, om de beslissing aan te houden voor de duur van zes maanden, teneinde de veroordeelde de gelegenheid te bieden met de hulpverleners en gedragsdeskundigen verder aan de slag te gaan met het resocialisatieplan. Mocht dit verzoek worden afgewezen, dan dienen, subsidiair, de voorwaarden die de reclassering heeft opgesteld leidend te zijn en verwerkt te worden in een voorwaardelijke invrijheidsstelling welke na zes maanden geëvalueerd moet worden.

7.Het standpunt van de verdediging

Namens de veroordeelde heeft de raadsvrouw het Hof verzocht de veroordeelde al dan niet onder voorwaarden in vrijheid te stellen.
Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat uit de rapportages blijkt dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen enkel redelijk doel meer dient. Het recidivegevaar is gereduceerd ten opzichte van 2001. Daarnaast heeft de veroordeelde een plek om te verblijven buiten de gevangenis en zal hij financieel ondersteund worden door zijn familie en de kerk. Tevens heeft hij naast een partner ook een stabiele thuissituatie. Ook is ter terechtzitting gebleken dat de nabestaanden geen enkele wrok meer hebben ten opzichte van de veroordeelde.

8.De beoordeling

8.1.
De vrijheidsbeneming van de veroordeelde heeft thans meer dan twintig jaren geduurd. Het Hof dient daarom te beoordelen of een verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen redelijk doel meer dient.
8.2.
Uit de hiervoor weergegeven strafmotivering van het Hof in het vonnis waarbij de levenslange gevangenisstraf werd opgelegd, volgt dat het doel van deze straf was om de maatschappij te beschermen tegen recidive van de veroordeelde. De veroordeelde werd als geharde crimineel gezien. Het Hof zag geen uitzicht op enige wijziging in zijn gedrag en oordeelde dat de veroordeelde daarom zo lang als mogelijk uit de maatschappij moest worden geweerd.
8.3.
Het Hof zal dan ook eerst en vooral dienen te beoordelen in hoeverre die destijds aanwezige recidivekans nog immer aanwezig is.
8.4.
Het Hof stelt in dat verband voorop dat de deskundigen de kans op recidive in juli 2020 als matig inschatten en tevens concludeerden dat de veroordeelde in staat zou moeten zijn om, zij het met de juiste begeleiding, in de maatschappij te functioneren. Psychologische behandeling is blijkens dit rapport niet geïndiceerd nu geen sprake is van een psychopathologisch ziektebeeld in de vorm van een psychische stoornis. Voorts is van belang dat uit de daarna opgemaakte (tussen)rapportages van de reclassering, Funditut, de gevangenis en de psycholoog blijkt dat de gefaseerde stappen die de veroordeelde, letterlijk en figuurlijk, de afgelopen maanden in het kader van zijn resocialisatie buiten de gevangenismuren heeft gezet een vrijwel uitsluitend positief resultaat hebben opgeleverd. De veroordeelde heeft op alle gebieden laten zien de hem geboden kansen steeds met beide handen aan te grijpen en bewezen dat hij op verantwoorde wijze, en onder begeleiding van de reclassering, met zijn verworven vrijheden om kan gaan zonder noemenswaardige incidenten.
8.5.
Het recidivegevaar dat de reclassering daarentegen als reëel benoemt, mist naar het oordeel van het Hof een deugdelijke onderbouwing. De reclassering grondt dit gevaar voor herhaling allereerst op de financiële situatie van de veroordeelde, die thans niet rooskleuring zou zijn. Nog daargelaten dat het geen verbazing mag wekken dat een veroordeelde na twintig jaar detentie niet over een ruime financiële buffer beschikt, is het Hof van oordeel dat op dit vlak voldoende waarborgen zijn gecreëerd doordat de veroordeelde zich al geruime tijd financieel gesteund mag zien door zijn familie en zijn partner.
De tweede pijler waarop het recidivegevaar door de reclassering wordt gestoeld betreft de wijze van communiceren die de veroordeelde kiest indien hem het gevoel bekruipt dat zijn rechten met betrekking tot zijn vrijheden niet worden gerespecteerd. Hierover echter heeft de psycholoog na enkele sessies met de veroordeelde gerapporteerd dat de veroordeelde interventies op dit vlak accepteert, in staat is tot zelfreflectie en zich zo nodig laat (bij)sturen. De psycholoog geeft geenszins aan dat zijn houding op dit gebied in negatieve zin invloed heeft op zijn eerder uitgebrachte advies met betrekking tot het recidiverisico dat als matig werd ingeschat en concludeert dat kan worden volstaan met periodieke evaluatie van het contact van de veroordeelde met zijn omgeving.
8.6.
Op grond van het vorenstaande, met name gelet op het multidisciplinair rapport van 24 juli 2020 waarin de psychiater en de psycholoog concluderen dat de kans op recidive matig wordt ingeschat, komt het Hof tot het oordeel dat de kans dat de veroordeelde, na vrijlating, alsnog zal recidiveren dermate is verminderd dat de bescherming van de samenleving tegen die kans niet meer voorop dient te staan.
8.7.
Het Hof neemt voorts het naar voren gebrachte standpunt van de nabestaanden van het slachtoffer in ogenschouw. Zij hebben aangegeven positief tegenover een voorwaardelijke invrijheidsstelling van de veroordeelde te staan in die zin dat zij een tweede kans op een toekomst voor hem zien.
8.8.
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat het Hof van oordeel is dat verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen redelijk doel meer dient. De veroordeelde dient dan ook voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld.
8.9.
Hieruit vloeit tevens voort dat het Hof geen aanleiding ziet voor de primair door het openbaar ministerie verzochte schorsing van de behandeling.
8.10.
Op grond van artikel 1:30 lid 6 Sr zijn de artikelen 1:32, eerste tot en met vierde lid (voorwaarden voorwaardelijke invrijheidstelling), 1:33 (toezicht naleving voorwaarden) en 1:34 Sr (proeftijd voorwaardelijke invrijheidstelling) van overeenkomstige toepassing.
8.11.
Ingevolge artikel 1:34 lid 2 Sr is de proeftijd voor de algemene voorwaarde gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt verleend, in dit geval derhalve: levenslang. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
8.12.
Ingevolge artikel 1:34 lid 3 Sr wordt de proeftijd voor de bijzondere voorwaard(en) door het Hof vastgesteld, maar is ten hoogste gelijk aan de periode waarover de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, ziet het Hof aanleiding de proeftijd voor de door het Hof aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden bijzondere voorwaarde, vast te stellen op drie jaren.
8.13.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen wordt als volgt beslist.

9.Beslissing

Het Hof:

gaat over tot voorwaardelijke invrijheidsstelling van de veroordeelde met ingang van 26 november 2021;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt de proeftijd van de algemene voorwaarde op
levenslang;
stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de U.O. Reclassering Curaçao, zulks zolang deze instelling dat gedurende de hierna te vermelden proeftijd nodig oordeelt;
dat de veroordeelde zich gedurende de eerste zes (6) maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht zal stellen, op basis van de aanwijzingen van de U.O. Reclassering Curaçao;
stelt de proeftijd van de bijzondere voorwaarden op
3 (drie) jaren.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C.B. Hubben, S. Verheijen en S.A. Carmelia leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.L. den Dekker ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 25 november 2021.