Uitspraak
Procesverloop
Overwegingen
Daarnaast betoogt de minister dat de beschikking wel zorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens hem is elk advies van DBZ naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent. Verder waren er geen feiten en omstandigheden die aanleiding gaven voor een nader onderzoek.
Op grond van artikel 14, tweede lid, van het Toelatingsbesluit 2009 (hierna: het Tb), zoals dat gold ten tijde van de bestreden beschikking van 15 oktober 2019, wordt geen vergunning verleend aan degene die aan een besmettelijke ziekte lijdt als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Lbz.
Op 1 december 1992 is het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, van de Lbz vastgesteld (AB 1992, no. 117). Op grond van artikel 1 van het Landsbesluit van 1 december 1992 is onder meer artikel 4 van de Lbz van toepassing op "de ziekte die in de Engelse taal wordt aangeduid als Acquired Immune Deficiency Syndrome (AIDS)". Dit landsbesluit is bij landsverordening van 25 november 1993 (AB 1994, no 10) bekrachtigd en was aldus nog geldig ten tijde van de bestreden beschikking. Ook in dit landsbesluit is hiv niet als besmettelijke ziekte vermeld. Met het Gerecht is het Hof van oordeel dat hiv niet gelijk kan worden gesteld met de term "de ziekte die in de Engelse taal wordt aangeduid als Acquired Immune Deficiency Syndrome (AIDS)". De nota van toelichting bij het Landsbesluit van 1 december 1992 biedt geen grond voor een ander oordeel. In die nota van toelichting wordt onderscheid gemaakt tussen hiv en aids, zodat moet worden aangenomen dat in 1992 ook al algemeen bekend was dat hiv en aids verschillende diagnoses zijn. Desondanks heeft de wetgever ervoor gekozen om alleen de term 'aids' in het Landsbesluit van 1 december 1992 op te nemen. Anders dan de minister stelt, kan uit de nota van toelichting niet worden opgemaakt dat de wetgever met de term 'aids' ook hiv heeft bedoeld. Het betoog slaagt niet.
Beslissing
bevestigtde aangevallen uitspraak
,met dien verstande dat de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie aan [verweerder] binnen een maand een vergunning tot tijdelijk verblijf verleent, zoals door hem verzocht bij aanvraag van 27 augustus 2018;
veroordeeltde minister van Justitie, Veiligheid en Integratie tot vergoeding van bij [verweerder] in verband met het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 1.400,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.