ECLI:NL:OGHACMB:2021:387

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
AUA2020H00173
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergunning tijdelijk verblijf wegens hiv-infectie

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf door de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, vanwege een hiv-infectie van de aanvrager, [verweerder]. De aanvraag werd ingediend op 27 augustus 2018 met als doel een bijzondere band met Aruba. De minister baseerde zijn afwijzing op een negatief advies van de Dienst Besmettelijke Ziekten, die geen verklaring van geen bezwaar kon afgeven vanwege de hiv-infectie van [verweerder]. Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba verklaarde het beroep van [verweerder] gegrond en vernietigde de afwijzing van de minister, waarna de minister in hoger beroep ging.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelde dat de minister de aanvraag niet op de genoemde gronden kon afwijzen, omdat hiv niet is opgenomen in de Landsverordening besmettelijke ziekten. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht, waarbij werd gesteld dat de minister de vergunning alsnog binnen een maand moest verlenen. De minister werd ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verweerder]. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het afwijzen van vergunningaanvragen en de noodzaak om de wetgeving correct te interpreteren.

Uitspraak

AUA2020H00173
Datum uitspraak: 10 november 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 19 oktober 2020 in zaak nr. AUA201904152, in het geding tussen:
[verweerder], wonend in Aruba,
en
de minister

Procesverloop

Bij beschikking van 21 januari 2019 heeft de minister een verzoek van [verweerder] om aan hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen met als doel bijzondere band met Aruba, afgewezen.
Bij beschikking van 15 oktober 2019 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de minister het door [verweerder] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 oktober 2020 (hierna: de aangevallen uitspraak) heeft het Gerecht het door [verweerder] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en de minister opgedragen binnen drie maanden opnieuw op het bezwaar te beschikken.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2021. De minister, vertegenwoordigd door mr. M. van Wilgen, werkzaam bij Departemento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero, en [verweerder], bijgestaan door mr. O.L. Sjiem Fat, advocaat, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding
De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
[verweerder] is op [geboortedatum] 1993 geboren in Venezuela en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Op [huwelijksdatum] 2018 is hij gehuwd met [echtgenoot], die op Aruba is geboren en de Nederlandse nationaliteit heeft. Op 27 augustus 2018 heeft [verweerder] de minister verzocht aan hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen met als doel bijzondere band met Aruba. Aan de bij de bestreden beschikking gehandhaafde afwijzing heeft de minister ten grondslag gelegd dat de Dienst Besmettelijke Ziekten van de Directie Volksgezondheid (hierna: DBZ) in een verklaring van 13 november 2018 negatief heeft geadviseerd over de inwilliging van het verzoek. DBZ heeft geen zogenoemde verklaring van geen bezwaar medische testen willen afgeven omdat [verweerder] positief is getest op het humaan immunodeficiëntievirus (hierna: hiv). De minister is van oordeel dat toelating in Aruba in verband met de openbare orde en het algemeen belang ongewenst is.
2.1.
Het Gerecht heeft overwogen dat de beschikking niet zorgvuldig tot stand is gekomen omdat de minister het negatieve advies van DBZ zonder nadere beoordeling aan de afwijzing ten grondslag heeft gelegd. Daarnaast heeft het Gerecht overwogen dat hiv niet is opgenomen in de Landsverordening besmettelijke ziekten (hierna: de Lbz) en ook niet in enig landsbesluit ter uitvoering van de Lbz. Het beroep op artikel 1 van het Landsbesluit houdende algemene maatregelen van 1 december 1992, ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, van de Lbz, kan niet slagen omdat die bepaling over het 'acquired immunodeficiency syndrome' (hierna: aids) gaat en het van algemene bekendheid is dat hiv en aids verschillende diagnoses zijn. Derhalve is niet gebleken dat [verweerder] lijdt aan een besmettelijke ziekte zoals opgenomen in de Lbz of het Landsbesluit van 1 december 1992, aldus het Gerecht.
Het hoger beroep
3. In hoger beroep betoogt de minister dat het Gerecht de wettelijke term aids onjuist heeft geïnterpreteerd door te overwegen dat een hivinfectie niet onder aids valt. Daarbij heeft het Gerecht de nota van toelichting bij het Landsbesluit van 1 december 1992 ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Volgens de minister kan uit die toelichting worden opgemaakt dat het niet uitmaakt in welk stadium de ziekte is. Bovendien is er een zeer groot verschil tussen de algemene bekendheid in 1992 en die in 2020.
Daarnaast betoogt de minister dat de beschikking wel zorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens hem is elk advies van DBZ naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent. Verder waren er geen feiten en omstandigheden die aanleiding gaven voor een nader onderzoek.
3.1.
Vaststaat dat [verweerder] positief is getest op hiv en dat hij daarvoor een antivirale behandeling volgt. Uit een brief van zijn behandelend arts van 28 februari 2019 volgt dat hiv bij hem niet meer detecteerbaar is en dus niet langer infectieus is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de minister het verzoek van [verweerder] mocht afwijzen omdat hij positief is getest op hiv.
3.2.
Op grond van artikel 7, vierde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu), kunnen bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, voorschriften worden gesteld waaraan, met het oog op de openbare orde, de veiligheid en de volksgezondheid, moet zijn voldaan alvorens een vergunning kan worden verleend.
Op grond van artikel 14, tweede lid, van het Toelatingsbesluit 2009 (hierna: het Tb), zoals dat gold ten tijde van de bestreden beschikking van 15 oktober 2019, wordt geen vergunning verleend aan degene die aan een besmettelijke ziekte lijdt als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Lbz.
3.3.
Hiv of aids is niet vermeld in artikel 4, eerste lid, van de Lbz. Op grond van het tweede lid kan de Lbz bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ook op andere, niet in de Lbz genoemde, ziekten van toepassing worden verklaard. Een dergelijk landsbesluit is op grond van het derde lid niet langer geldig dan gedurende twee jaren na zijn afkondiging, tenzij het binnen die tijd door een landsverordening is bekrachtigd.
Op 1 december 1992 is het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, van de Lbz vastgesteld (AB 1992, no. 117). Op grond van artikel 1 van het Landsbesluit van 1 december 1992 is onder meer artikel 4 van de Lbz van toepassing op "de ziekte die in de Engelse taal wordt aangeduid als Acquired Immune Deficiency Syndrome (AIDS)". Dit landsbesluit is bij landsverordening van 25 november 1993 (AB 1994, no 10) bekrachtigd en was aldus nog geldig ten tijde van de bestreden beschikking. Ook in dit landsbesluit is hiv niet als besmettelijke ziekte vermeld. Met het Gerecht is het Hof van oordeel dat hiv niet gelijk kan worden gesteld met de term "de ziekte die in de Engelse taal wordt aangeduid als Acquired Immune Deficiency Syndrome (AIDS)". De nota van toelichting bij het Landsbesluit van 1 december 1992 biedt geen grond voor een ander oordeel. In die nota van toelichting wordt onderscheid gemaakt tussen hiv en aids, zodat moet worden aangenomen dat in 1992 ook al algemeen bekend was dat hiv en aids verschillende diagnoses zijn. Desondanks heeft de wetgever ervoor gekozen om alleen de term 'aids' in het Landsbesluit van 1 december 1992 op te nemen. Anders dan de minister stelt, kan uit de nota van toelichting niet worden opgemaakt dat de wetgever met de term 'aids' ook hiv heeft bedoeld. Het betoog slaagt niet.
3.4.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de minister het verzoek van [verweerder] niet op grond van artikel 14, tweede lid, van het Tb, in samenhang gelezen met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu heeft kunnen afwijzen. Het Gerecht heeft de bestreden beschikking terecht vernietigd. Het is daarom niet nodig wat de minister in hoger beroep verder heeft aangevoerd, te bespreken.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Omdat niet is gebleken van enige grond om het verzoek van [verweerder] van 27 augustus 2018 om een vergunning tot tijdelijk verblijf te weigeren, zal de minister die vergunning nu binnen een maand moeten verlenen.
5. De minister moet op na te melden wijze de proceskosten vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
bevestigtde aangevallen uitspraak
,met dien verstande dat de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie aan [verweerder] binnen een maand een vergunning tot tijdelijk verblijf verleent, zoals door hem verzocht bij aanvraag van 27 augustus 2018;
II.
veroordeeltde minister van Justitie, Veiligheid en Integratie tot vergoeding van bij [verweerder] in verband met het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 1.400,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2021.

BIJLAGE

Landsverordening toelating en uitzetting
Hoofdstuk 1
[...]
Paragraaf 2 Toelating tot tijdelijk verblijf of verblijf bij vergunning verleend
[...]
Artikel 7
[...]
4. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden voorschriften gesteld, waaraan met het oog op de openbare orde, de veiligheid, de volksgezondheid, het verzekeren van de vergoeding van door het Land in het verleden te zijnen aanzien gemaakte kosten in verband met zijn uitzetting en van de voldoening van premieplicht moet zijn voldaan, alvorens aan een verzoeker een vergunning kan worden verleend. Degene aan wie een vergunning tot tijdelijk verblijf met toestemming te werken is verleend, draagt tijdens zijn werk te allen tijde bij zich een identiteitskaart als bedoeld in de Landsverordening identiteitskaarten (AB 2001 no. 8) en zijn vergunning.
[...]
Artikel 9
1. Een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf kan door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, worden geweigerd:
a. in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren;
[...]
Toelatingsbesluit 2009
[...]
Paragraaf 6. Voorschriften ten aanzien van toelating op grond van een vergunning tot tijdelijk verblijf
Artikel 14
1. Bij regeling van de Minister wordt bepaald, welke gegevens en bescheiden een toelatingsplichtige bij het indienen van een verzoek om toelating op grond van een vergunning tot tijdelijk verblijf dient over te leggen.
2. Geen vergunning wordt verleend aan degene, ten aanzien van wie niet is gebleken, dat hij niet lijdt aan een besmettelijke ziekte als bedoeld in de Landsverordening besmettelijke ziekten; de Minister stelt regels ten aanzien van de wijze waarop zulks moet worden aangetoond.
[...]
Landsverordening besmettelijke ziekten
Artikel 1
Onder zieken worden in de algemene bepalingen van deze landsverordening personen verstaan, lijdende aan een van de besmettelijke ziekten, in artikel 4 bedoeld; onder ziekten deze besmettelijke ziekten zelf.
[...]
Artikel 4
1. De ziekten waarop de algemene bepalingen van deze verordening worden toegepast, zijn:
a. cholera;
b. difterie;
c. dysenterie;
d. gele koorts;
e. pest;
f. pokken (variolae en varioloïdes);
g. roodvonk;
h. febris typhoidea en paratyfus;
i. vlektyfus.
2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan deze landsverordening, geheel of gedeeltelijk, ook op andere, niet in deze landsverordening genoemde ziekten, in het gehele land of in delen daarvan tijdelijk van toepassing worden verklaard.
3. Dat landsbesluit is niet langer geldig dan gedurende twee jaren na zijn afkondiging, tenzij het binnen die tijd door een landsverordening is bekrachtigd.
[...]
Landsverordening van 25 november 1993 tot bekrachtiging van het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van 1 december 1992 (AB 1992, no. 117), ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, van de Landsverordening besmettelijke ziekten (AB 1992, no. GT 11)
Enig artikel
Het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van 1 december 1992 (AB 1992, no. 117), ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, van de Landsverordening besmettelijke ziekten wordt bekrachtigd.
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van 1 december 1992 ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, van de Landsverordening besmettelijke ziekten (AB 1992, no. 117)
Artikel 1
De artikelen 1, 2, 4, 14, 16bis, 35, 36, 38 tot en met 49 en 51 tot en met 52 van de Landsverordening besmettelijke ziekten, zijn van toepassing op de ziekte die in de Engelse taal wordt aangeduid als Acquired Immune Deficiency Syndrome (AIDS).
[...]