In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 1960, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor het vragen van steekpenningen in het kader van een aanbesteding voor de raffinaderij op Curaçao. De procureur-generaal had in hoger beroep gevorderd dat de straf zou worden verlaagd naar 24 maanden, maar het Hof oordeelde dat de maatschappelijke impact van het bewezen verklaarde feit zwaarder woog dan de eis van de procureur-generaal.
Het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht, maar voegde enkele verbeteringen en aanvullingen toe aan de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen. Het Hof benadrukte dat het handelen van de verdachte en zijn mededaders ernstige gevolgen had voor de reputatie van Curaçao en de economische belangen van het land. De verdachte had samen met anderen miljoenen aan steekpenningen gevraagd, wat leidde tot het terugtrekken van een serieuze kandidaat voor de strategische partner van de raffinaderij. Dit handelen werd als bijzonder ontwrichtend voor de maatschappij beschouwd.
De raadsman van de verdachte had aangevoerd dat het recht op een eerlijk proces was geschonden omdat het Hof het verzoek om bijstand van een Nederlandse advocaat had afgewezen. Het Hof verwierp dit verweer, stellende dat de verdachte adequaat was bijgestaan door een lokale advocaat en dat er geen schending van zijn rechten had plaatsgevonden. Uiteindelijk bevestigde het Hof het vonnis van het Gerecht, met inachtneming van de aangebrachte verbeteringen.