ECLI:NL:OGHACMB:2021:384

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
H 27/2020 (810.00005/19)
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in de zaak Lacerta; omkoping bij aanbesteding raffinaderij Curaçao

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 1973, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor het vragen van steekpenningen als ambtenaar in het kader van een aanbesteding voor de raffinaderij op Curaçao. De procureur-generaal had in hoger beroep gevorderd dat de straf zou worden verlaagd naar 24 maanden, maar het Hof oordeelde dat de maatschappelijke impact van het bewezen verklaarde feit zwaarder woog dan de eis van de procureur-generaal.

Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht bevestigd, maar met aanvulling en verbetering van de gronden. Het Hof heeft enkele bewijsmiddelen aangevuld en verbeterd, waaronder de correctie van een datum in de bewijsoverweging. De verdachte had in hoger beroep aangevoerd dat zijn recht op een eerlijk proces was geschonden omdat hij niet de advocaat van zijn keuze kon inschakelen. Het Hof verwierp dit verweer, stellende dat de verdachte adequaat was bijgestaan door een advocaat uit Curaçao en dat er geen schending van zijn rechten had plaatsgevonden.

Uiteindelijk heeft het Hof, met eenparigheid van stemmen, geoordeeld dat de opgelegde straf van 30 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest passend en geboden is, gezien de ernst van de feiten en de gevolgen voor de maatschappij.

Uitspraak

Zaaknummer: H 27/2020

Parketnummer: 810.00005/19
Uitspraak: 11 november 2021 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 25 februari 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1973 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en op de terechtzittingen in hoger beroep van 12 oktober 2021 en 4 november 2021.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. A.K.H. Ayubi, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de straf en – in zoverre opnieuw recht doende – de verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof zal het vonnis waarvan beroep onder aanvulling van gronden bevestigen. Het Hof kan zich namelijk verenigen met het vonnis waarvan beroep en met de redengeving waarop dit berust, maar is van oordeel dat die redengeving dient te worden verbeterd en aangevuld met:
  • aanvulling van bewijsmiddel 3;
  • verbetering van bewijsmiddel 7.3;
  • verbetering van de bewijsoverweging;
  • aanvulling van de strafmaatoverweging.
Aanvulling en verbetering bewijsmiddelen
Het Hof vult bewijsmiddel 3 als volgt aan:
“USD 0,10 per vat, dus dan zou je op USD 5.000.000 per jaar uitkomen.”(genummerde map 3 p. 659)
Het Hof laat uit bewijsmiddel 7.3 weg:
“[medeverdachte] was er niet bij.”
Verbetering bewijsoverweging
Het Gerecht heeft in de bewijsoverweging op pagina 25 opgenomen:

Op zondag 14 juli 2018 (…).”
Het Hof verbetert die zin als volgt:
“Op zaterdag 14 juli 2018 (…).”
Aanvullende strafmaatoverweging
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het als ambtenaar voor zichzelf of voor een ander vragen van steekpenningen met als tegenprestatie dat [naam bedrijf 1] de nieuwe strategische partner van de [naam bedrijf 2] ([logo bedrijf 2]) zou worden.
Het Gerecht heeft de verdachte voor het bewezen verklaarde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
De procureur-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Het Hof is van oordeel dat de eis van de procureur-generaal geen recht doet aan het buitengewoon maatschappelijk ontwrichtende karakter van het bewezen verklaarde feit. De verdachte, toentertijd werkzaam als [functienaam 1] bij [logo bedrijf 2], heeft samen met anderen, waaronder de toenmalige [functie 2] van [logo bedrijf 2] en de toenmalige [functie 3] van [logo bedrijf 2], buiten het officiële aanbestedingsproject om een kandidaat benaderd en gevraagd om miljoenen aan steekpenningen met als tegenprestatie dat deze kandidaat de nieuwe strategische partner van [logo bedrijf 2] zou worden. Deze kandidaat, die in het officiële aanbestedingsproject als serieuze kandidaat werd beschouwd, heeft zich vervolgens teruggetrokken, met alle gevolgen van dien. Het handelen van de verdachte en zijn mededaders heeft direct tot gevolg gehad dat een serieuze kandidaat zich heeft teruggetrokken om de nieuwe strategische partner van [logo bedrijf 2] te worden en de verdachte en zijn mededaders hebben in die zin het vinden van een nieuwe strategische partner van de raffinaderij in ernstige mate tegengewerkt. Daarnaast heeft dit handelen het imago van Curaçao bijzonder geschaad, waardoor toekomstige investeerders en anderen kunnen worden afgeschrikt om zaken te doen met [logo bedrijf 2] dan wel Curaçao. Dit ondermijnend handelen rekent het Hof de verdachte en zijn mededaders zwaar aan, in het bijzonder vanwege de zwaarwegende belangen van het Land en de burgers van Curaçao bij de exploitatie van de raffinaderij. Immers, de raffinaderij verschafte werkgelegenheid en was een belangrijke inkomstenbron voor veel burgers van Curaçao. Gelet op de maatschappelijke impact van het bewezen verklaarde feit, ziet het Hof in hetgeen door de procureur-generaal is aangevoerd geen aanleiding een lagere straf op te leggen dan het Gerecht heeft opgelegd.
De raadsman heeft bepleit dat de vrije advocaatkeuze van de verdachte in hoger beroep is beperkt, nu het Hof het verzoek van de verdachte om zich in hoger beroep te laten bijstaan door een advocaat uit Nederland ten onrechte heeft afgewezen. Het recht op een eerlijk proces als genoemd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden en dit dient te leiden tot strafvermindering, aldus de raadsman.
Het Hof stelt voorop dat tegen een beslissing ex artikel 57 lid 2 Sv geen rechtsmiddel kan worden aangewend en dat de desbetreffende beslissing van het Hof derhalve in rechte vast staat.
Voorts is het Hof van oordeel dat ook een beroep op artikel 6 EVRM in de onderhavige zaak – nog los van de vraag of dit zou moeten leiden tot strafvermindering – niet kan slagen. Het Hof overweegt daarover als volgt.
Artikel 6, lid 3 sub c, van het EVRM bepaalt - kort gezegd - dat een verdachte recht heeft op ‘rechtsbijstand van zijn eigen keuze’. Hieraan kan de verdachte echter niet het recht ontlenen zich te laten bijstaan door een advocaat uit Nederland, gelet op het bepaalde in artikel 57 Sv lid 1 dat als uitgangspunt heeft te gelden en waaruit volgt dat advocaten worden toegelaten voor zover zij hier te lande zijn ingeschreven. Daarbij stelt het Hof vast dat de verdachte zich ter terechtzitting heeft laten bijstaan door een advocaat uit Curaçao naar zijn keuze. Deze raadsman heeft ter terechtzitting niet te kennen gegeven niet in staat te zijn adequate rechtsbijstand te kunnen verlenen. Ook de verdachte heeft ter terechtzitting niet verklaard geen adequate rechtsbijstand te hebben ontvangen. Onder deze omstandigheden is het Hof van oordeel dat de verdachte niet is geschaad in zijn recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het verweer wordt daarom verworpen.
Alles overwegende is het Hof - met eenparigheid van stemmen en met het Gerecht – van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigt het vonnis van het Gerecht met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S. Verheijen, M.C.B. Hubben en S.A. Carmelia, leden van het Hof, bijgestaan door mr. E.P. Versluis, (zittings)griffier, en op 11 november 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier: