ECLI:NL:OGHACMB:2021:383

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
H 28/2020 (810.00003/19)
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in de zaak Lacerta; omkoping bij aanbesteding raffinaderij Curaçao

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 1965, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor zijn betrokkenheid bij omkoping bij een aanbesteding van de raffinaderij in Curaçao. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 12 oktober en 4 november 2021 heeft het Hof de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, gehoord, die een lagere straf van 24 maanden heeft geëist. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de omkoping zwaarder wegen dan de door de procureur-generaal gevorderde straf. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met ambtenaren steekpenningen heeft gevraagd, wat heeft geleid tot het terugtrekken van een serieuze kandidaat voor de raffinaderij, met negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid en het imago van Curaçao.

Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht bevestigd, maar met aanvulling en verbetering van de gronden. De verdediging had betoogd dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt, maar het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was. Uiteindelijk heeft het Hof besloten dat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest passend is, gezien de ernstige gevolgen van het handelen van de verdachte voor de samenleving.

Uitspraak

Zaaknummer: H 28/2020

Parketnummer: 810.00003/19
Uitspraak: 11 november 2021 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 25 februari 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en op de terechtzittingen in hoger beroep van 12 oktober 2021 en 4 november 2021.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.S.M. Blonk, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de straf en – in zoverre opnieuw recht doende – de verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof zal het vonnis waarvan beroep onder aanvulling van gronden bevestigen. Het Hof kan zich namelijk verenigen met het vonnis waarvan beroep en met de redengeving waarop dit berust, maar is van oordeel dat die redengeving dient te worden verbeterd en aangevuld met:
  • aanvulling van bewijsmiddel 3;
  • verbetering van bewijsmiddel 7.3;
  • verbetering van de bewijsoverweging;
  • aanvulling van de bewijsoverweging;
  • aanvulling van de overweging ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte;
  • aanvulling van de strafmaatoverweging.
Aanvulling en verbetering bewijsmiddelen
Het Hof vult bewijsmiddel 3 als volgt aan:
“USD 0,10 per vat, dus dan zou je op USD 5.000.000 per jaar uitkomen.”(genummerde map 3, p. 659)
Het Hof laat uit bewijsmiddel 7.3 weg:
“[verdachte] was er niet bij.”
Verbetering bewijsoverweging
Het Gerecht heeft in de bewijsoverweging op pagina 26 opgenomen:

Op zondag 14 juli 2018 (…).”
Het Hof verbetert die zin als volgt:
“Op zaterdag 14 juli 2018 (…).”
Aanvullende bewijsoverweging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, nu hij niet kan worden aangemerkt als medepleger. Er zijn geen bewijsmiddelen voorhanden voor een bewuste samenwerking tussen de drie andere medeverdachten, zijnde ambtenaren, en de verdachte. De verdachte heeft geen significante bijdrage geleverd aan het ten laste gelegde feit, aldus de verdediging. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij als externe consultant is ingehuurd door de medeverdachte [medeverdachte], zijnde de [functie 1] van de [naam bedrijf 1] ([logo bedrijf 1]), dat hij in opdracht van [medeverdachte] het voorstel van [naam persoon] heeft herschreven en verstuurd, dat hij geen enkele intellectuele bijdrage heeft geleverd aan de voorstellen en dat hij feitelijk slechts als doorgeefluik heeft gefungeerd. De verdachte heeft verder ter terechtzitting verklaard dat hij vertrouwde op de integriteit van de directeur [medeverdachte] en dat hij geen reden had om daaraan te twijfelen. De drie medeverdachten, allen ambtenaar die ook samen een groepsapp hadden waarvan de verdachte geen deel uitmaakte, hebben kennelijk met elkaar het plan opgevat om steekpenningen te vragen. De verdachte was niet op de hoogte van dit plan en heeft aan de uitvoering daarvan geen significante bijdrage geleverd. Hij heeft slechts, in opdracht van de [functie 1] [medeverdachte] en met input van de [functie 2] [logo bedrijf 1], gefungeerd als doorgeefluik. Derhalve kan niet worden gezegd dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen hem en de drie medeverdachten ten aanzien van het vragen om steekpenningen en dient vrijspraak te volgen.
Het Hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte, die eerst in hoger beroep naar voren is gebracht, wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen. Deze verklaring wordt bovendien geenszins ondersteund door de feiten en omstandigheden in het dossier. Het Hof acht de verklaring van de verdachte dat hij slechts als doorgeefluik fungeerde en dus niet samen en in vereniging met de medeverdachten heeft gevraagd om steekpenningen, daarom ongeloofwaardig.
Het voorgaande brengt met zich dat het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Aanvullende overweging ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de verdachte – kort gezegd – in opdracht van [medeverdachte] het tegenvoorstel heeft verstuurd en hij te goeder trouw kon menen dat hij heeft gehandeld ter uitvoering van een rechtmatig gegeven ambtelijk bevel.
Zoals hiervoor overwogen, is het Hof van oordeel dat de feitelijke toedracht die de raadsvrouw ten grondslag heeft gelegd aan het verweer strijdig is met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen en ongeloofwaardig is te achten. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Aanvullende strafmaatoverweging
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen met ambtenaren van het voor zichzelf of voor een ander vragen van steekpenningen met als tegenprestatie dat [naam bedrijf 2] de nieuwe strategische partner van de [logo bedrijf 1] zou worden.
Het Gerecht heeft de verdachte voor het bewezen verklaarde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
De procureur-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Het Hof is van oordeel dat de eis van de procureur-generaal geen recht doet aan het buitengewoon maatschappelijk ontwrichtende karakter van het bewezen verklaarde feit. De verdachte heeft samen met anderen, waaronder de toenmalige [functie 1] van [logo bedrijf 1] en de toenmalige [functie 2] van [logo bedrijf 1], buiten het officiële aanbestedingsproject om een kandidaat benaderd en gevraagd om miljoenen aan steekpenningen met als tegenprestatie dat deze kandidaat de nieuwe strategische partner van [logo bedrijf 1] zou worden. Deze kandidaat, die in het officiële aanbestedingsproject als serieuze kandidaat werd beschouwd, heeft zich vervolgens teruggetrokken, met alle gevolgen van dien. Het handelen van de verdachte en zijn mededaders heeft direct tot gevolg gehad dat een serieuze kandidaat zich heeft teruggetrokken om de nieuwe strategische partner van [logo bedrijf 1] te worden en de verdachte en zijn mededaders hebben in die zin het vinden van een nieuwe strategische partner van de raffinaderij in ernstige mate tegengewerkt. Ook heeft dit handelen het imago van Curaçao bijzonder geschaad, waardoor toekomstige investeerders en anderen kunnen worden afgeschrikt om zaken te doen met [logo bedrijf 1] dan wel Curaçao. Dit ondermijnend handelen rekent het Hof de verdachte zwaar aan, in het bijzonder vanwege de zwaarwegende belangen van het Land en de burgers van Curaçao bij de exploitatie van de raffinaderij. Immers, de raffinaderij verschafte werkgelegenheid en was een belangrijke inkomstenbron voor veel burgers van Curaçao. Gelet op de maatschappelijke impact van het bewezen verklaarde feit, ziet het Hof in hetgeen door de procureur-generaal is aangevoerd geen aanleiding een lagere straf op te leggen dan het Gerecht heeft opgelegd.
Alles overwegende is het Hof - met eenparigheid van stemmen en met het Gerecht – van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigt het vonnis van het Gerecht met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S. Verheijen, M.C.B. Hubben en S.A. Carmelia, leden van het Hof, bijgestaan door mr. E.P. Versluis, (zittings)griffier, en op 11 november 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier: