ECLI:NL:OGHACMB:2021:381

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
H-112/20
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis eerste aanleg met uitzondering van de kwalificatie van het bewezenverklaarde onder feit 2 en overwegingen omtrent betrouwbaarheid verklaringen getuige

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar voor twee feiten. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij de benadeelde partij opnieuw is verschenen. Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders.

Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht bevestigd, met uitzondering van de kwalificatie van het bewezenverklaarde onder feit 2, dat vernietigd werd. Het Hof heeft overwogen dat de verklaringen van de getuige betrouwbaar zijn, ondanks de verdediging die stelde dat deze verklaringen uitgesloten moesten worden vanwege een normschending. Het Hof heeft geconcludeerd dat de getuige gedetailleerde en consistente verklaringen heeft afgelegd, die steun vinden in andere bewijsmiddelen. De betrouwbaarheid van de herkenning door de getuige van de verdachte is eveneens bevestigd, waarbij het Hof zich heeft aangesloten bij de opvattingen van het Hof te Amsterdam over het proces van herkenning.

De kwalificatie van het bewezenverklaarde onder feit 2 is vastgesteld als medeplegen van overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd. Het Hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en de beslissing genomen om het vonnis van het Gerecht te bevestigen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

Zaaknummer: H-112/20

Parketnummer: 500.00364/19
Uitspraak: 11 november 2021 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 7 augustus 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
De benadeelde partij is in hoger beroep opnieuw verschenen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.C. Vaders, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen door en namens de benadeelde partij [benadeelde partij] in het kader van haar vordering tot schadevergoeding naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is bepleit dat aan de verdachte een lagere straf dient te worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de redengeving waarop dit berust. Het vonnis zal daarom worden bevestigd, met uitzondering van de kwalificatie van het bewezenverklaarde onder feit 2. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
Hetgeen de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd ten aanzien van de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de getuige [naam getuige] (hierna: [naam getuige]), kan niet tot een ander oordeel leiden. Het Hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Normschending
Namens de verdachte is aangevoerd dat de verklaringen die door [naam getuige] als getuige bij de politie zijn afgelegd van het bewijs dienen te worden uitgesloten omdat zij niet is gewezen op haar verschoningsrecht ex artikel 251 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) als partner van de verdachte. Daarmee is volgens de raadsvrouw sprake van een normschending.
Van de verdediging die een beroep doet op een normschending als bedoeld in artikel 413 Sv, mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in lid 7 van dat artikel genoemde factoren wordt uiteengezet tot welk in artikel 413 Sv genoemd rechtsgevolg de normschending dient te leiden, waarbij meer in het bijzonder in dit geval de vraag aan de orde is welk belang van de verdachte is geschonden door de gestelde normschending. Nu deze uiteenzetting ontbreekt, zal het verweer worden gepasseerd.
Betrouwbaarheid verklaringen [naam getuige]De tot het bewijs gebezigde verklaringen van de getuige [naam getuige] zijn naar het oordeel van het Hof voor wat betreft de bevindingen van deze getuige gedetailleerd en inhoudelijk consistent (zowel iedere verklaring op zichzelf beschouwd als in onderling verband bezien) en komen het Hof reeds daarom authentiek voor. Daarbij komt dat deze reeks van verklaringen niet op zichzelf staat, maar steun vindt in andere (objectieve) bewijsmiddelen, zoals door het Gerecht in het vonnis waarvan beroep uiteengezet. Daarnaast geldt dat deze verklaringen gedeeltelijk op eigen initiatief van de getuige tot stand zijn gekomen. Zij heeft immers op 15 november 2019 voorafgaand aan haar verhoor bij de politie verklaard dat zij openheid wenste te geven omtrent de zaak, waarna zij uitgebreid heeft verklaard over hetgeen zij van de verdachte(n) heeft gehoord. Op 26 november 2019 heeft zij dit wederom gedaan, nadat zij aan het begin van haar verhoor aan de verhorend verbalisanten had medegedeeld dat zij haar eerdere verklaringen nader wenste aan te vullen. Tenslotte is hierbij van belang dat de getuige steeds voorafgaand aan de verhoren vooroverleg heeft gehad met haar advocaat en door hem vervolgens gedurende de verhoren is bijgestaan. Na de verklaringen steeds te hebben doorgelezen heeft zij in zijn bijzijn hierbij volhard en deze ondertekend.
Dat de getuige daarna op enig moment is teruggekomen op deze reeks van verklaringen maakt het bovenstaande niet anders en heeft overigens inmiddels geleid tot een onherroepelijke veroordeling voor meineed op 11 juni 2021 wegens het opzettelijk onder ede afleggen van een valse verklaring ten overstaan van het Hof op 27 mei 2021.
Betrouwbaarheid herkenning door [naam getuige]
Ten aanzien van de positieve herkenning door [naam getuige] van de verdachte als de schutter met de rode bovenkleding op de met behulp van een camera opgenomen beelden overweegt het Hof allereerst dat [naam getuige] goed bekend was met het uiterlijk van de verdachte, nu zij destijds zijn liefdespartner was.
Bij de beoordeling van deze herkenning sluit het Hof zich evenals het Hof te Amsterdam [1] aan bij de in de vakbijlage van het Nederlands Forensisch Instituut gegeven omschrijving van het begrip ‘herkenning’:
“Herkenning vindt plaats op basis van een in het geheugen opgeslagen beeld. Gezichtsherkenning van bekende mensen, zoals dat in het dagelijks leven door iedereen plaatsvindt, is een relatief snel en trefzeker ‘holistisch’ proces. De beoordeling vindt snel plaats, door (onbewust) allerlei aspecten af te wegen. De uitkomst van dit proces leidt tot de categorische, stellige uitkomst dat er wel of niet sprake is van herkenning, waarbij de beoordelaar vaak niet expliciet kan uitleggen waarom hij of zij een bepaalde conclusie trekt. (…) Herkenning van personen vindt niet alleen op basis van gezicht plaats, maar ook op grond van andere kenmerken zoals haardracht, handen, lengte, postuur, kleding en manier van lopen en andere, soms onbewuste, voorinformatie zoals de locatie waar een persoon is gezien”.
Met het Amsterdamse Hof is het Hof van oordeel dat aldus beschouwd verschillende elementen een rol spelen bij een herkenning - een ‘holistisch proces’ - dat naar zijn aard moeilijk in objectief verifieerbare elementen is op te delen. Een van de factoren die de betrouwbaarheid van een herkenning positief kunnen beïnvloeden, is de mate waarin men de waargenomen persoon kent. Immers, hoe vollediger men van de betrokken persoon reeds een beeld heeft, des te minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat dit op basis van uiterlijke kenmerken gebaseerde beeld van iemand waardevoller is, als dit is ontstaan en gevormd bij ontmoetingen in persoon, dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is.
Tegen deze achtergrond is het Hof van oordeel dat de herkenning van de verdachte door [naam getuige], zoals opgenomen in haar (ook overigens) door het Hof als betrouwbaar aangemerkte verklaring(en), betrouwbaar is. Dat anderen de verdachte niet hebben herkend als de schutter met de rode bovenkleding maakt dit niet anders.
De verweren worden verworpen.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht ten aanzien van de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde en doet in zoverre opnieuw recht;
kwalificeert het bewezenverklaarde onder 2 als hiervoor omschreven;
bevestigt het vonnis van het Gerecht voor het overige met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.J. Geurts-de Veld, M.C.B. Hubben en
S.A. Carmelia, leden van het Hof, bijgestaan door mr. E.L. den Dekker, (zittings)griffier, en op 11 november 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier: