ECLI:NL:OGHACMB:2021:379

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
H-110/20
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis eerste aanleg met uitzondering van kwalificatie en strafmaat in liquidatiezaak

Op 11 november 2021 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft een liquidatie waarbij de verdachte, geboren in 1996 en thans gedetineerd, samen met mededaders betrokken was bij de moord op een slachtoffer. Het Gerecht had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar, maar in hoger beroep heeft het Hof de straf verlaagd naar 16 jaar. Het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht voor het overige, met uitzondering van de kwalificatie van het bewezenverklaarde onder feit 2 en de strafmaat. Het Hof overwoog dat de verdachte een minder essentiële rol had in de liquidatie en dat hij niet de schutter was. De betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen werd door het Hof als hoog ingeschat, ondanks de verdediging die de onbetrouwbaarheid van deze verklaringen aanvoerde. Het Hof hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte, en zijn jonge leeftijd. De uitspraak benadrukt de impact van de liquidatie op de samenleving en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Zaaknummer: H-110/20

Parketnummer: 500.00389/19
Uitspraak: 11 november 2021 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 7 augustus 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp en de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
De benadeelde partij is in hoger beroep opnieuw verschenen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. A.S.M. Blonk, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen door en namens de benadeelde partij [benadeelde partij] in het kader van haar vordering tot schadevergoeding naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is bepleit dat aan de verdachte een lagere straf dient te worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de redengeving waarop dit berust. Het vonnis zal daarom worden bevestigd, met uitzondering van de kwalificatie van het bewezenverklaarde onder feit 2 en de strafoplegging en de redengeving waarop die berust. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
Hetgeen de verdediging in hoger beroep heeft ingebracht ten aanzien van de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het Hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Betrouwbaarheid verklaringen [naam getuige]De tot het bewijs gebezigde verklaringen van de getuige [naam getuige] zijn naar het oordeel van het Hof voor wat betreft de bevindingen van deze getuige gedetailleerd en inhoudelijk consistent (zowel iedere verklaring op zichzelf beschouwd als in onderling verband bezien) en komen het Hof reeds daarom authentiek voor. Daarbij komt dat deze reeks van verklaringen niet op zichzelf staat, maar steun vindt in andere (objectieve) bewijsmiddelen, zoals door het Gerecht in het vonnis waarvan beroep uiteengezet. Daarnaast geldt dat deze verklaringen gedeeltelijk op eigen initiatief van de getuige tot stand zijn gekomen. Zij heeft immers op 15 november 2019 voorafgaand aan haar verhoor bij de politie verklaard dat zij openheid wenste te geven omtrent de zaak, waarna zij uitgebreid heeft verklaard over hetgeen zij van de verdachte(n) heeft gehoord. Op 26 november 2019 heeft zij dit wederom gedaan, nadat zij aan het begin van haar verhoor aan de verhorend verbalisanten had medegedeeld dat zij haar eerdere verklaringen nader wenste aan te vullen. Tenslotte is hierbij van belang dat de getuige steeds voorafgaand aan de verhoren vooroverleg heeft gehad met haar advocaat en door hem vervolgens gedurende de verhoren is bijgestaan. Na de verklaringen steeds te hebben doorgelezen heeft zij in zijn bijzijn hierbij volhard en deze ondertekend.
Dat de getuige daarna op enig moment is teruggekomen op deze reeks van verklaringen maakt het bovenstaande niet anders en heeft overigens inmiddels geleid tot een onherroepelijke veroordeling voor meineed op 11 juni 2021 wegens het opzettelijk onder ede afleggen van een valse verklaring ten overstaan van het Hof op 27 mei 2021.
Het verweer wordt verworpen.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd.
Oplegging van straf
Het Hof neemt de volgende overwegingen ten aanzien van de strafoplegging van het Gerecht over en maakt deze tot de zijne:
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding
tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de ernst van het bewezen verklaarde wordt het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een brute liquidatie. Op uiterst koelbloedige en berekenende wijze hebben de verdachte en zijn mededaders het slachtoffer om het leven gebracht. De mededaders zijn elk met een vuurwapen afgegaan op het slachtoffer, dat in de auto zat, om hem vervolgens van korte afstand gericht dood te schieten. Het slachtoffer had geen schijn van kans zich tegen hen te verweren. Hij is door tenminste zeventien kogels geraakt. Aan het slachtoffer is het hoogste goed, het recht op leven, ontnomen en aan de nabestaanden is daardoor een immens en onherstelbaar verdriet aangedaan. Het handelen van de verdachte en zijn mededaders gedurende deze fatale ochtend heeft de samenleving ernstig geschokt. De verdachte en zijn mededaders hebben gemeend te kunnen beslissen over leven en dood en hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan een van de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent.
De verdachte en zijn mededaders hebben zich voorts schuldig gemaakt aan verboden vuurwapenbezit. Het behoeft geen betoog dat het bezit van vuurwapens in een samenleving die steeds gewelddadiger wordt onacceptabel is. In deze zaak is opnieuw pijnlijk duidelijk geworden tot welke zeer ernstige gevolgen het bezit van vuurwapens kan leiden.
Voor de strafoplegging wordt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor een moord als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren genoemd.
In strafverzwarende zin houdt het gerecht rekening met het volgende. De verdachte heeft de moord in vereniging met twee anderen gepleegd op klaarlichte dag op een van de drukste punten van Curaçao, waardoor ook omstanders hiervan getuige zijn geweest. Zij zijn zo roekeloos te werk gegaan dat zij met de afgevuurde kogels ook een andere auto hebben geraakt. Een moord als deze is zeer intimiderend en schokkend. De verdachte en zijn mededaders hebben uitsluitend gehandeld uit financieel gewin.
Ten nadele van de verdachte wordt nog rekening gehouden met zijn proceshouding, waaruit niet blijkt dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Dit maakt het verlies en verdriet van de nabestaanden extra schrijnend en bemoeilijkt hun verwerking van hetgeen is gebeurd.
Het gerecht heeft acht geslagen op het over de verdachte opgemaakte rapport van de reclassering van 15 november 2019, het rapport van de psychologen L. Bonofacia en drs. H. Linkels van 15 januari 2020 en het rapport van de psychiater dr. G.E. Matroos van 20 januari 2020. Volgens de psychiater en de psychologen is de verdachte volledig toerekeningsvatbaar en volgens de psychologen is de kans op recidive bovengemiddeld. Het gerecht neemt deze conclusies over en maakt deze tot de zijne.
Anders dan het Gerecht is het Hof van oordeel dat aan de verdachte niet dezelfde straf dient te worden opgelegd als aan de andere verdachten. Daarbij neemt het Hof de geringere en in mindere mate essentiële bijdrage van de verdachte aan het
bewezenverklaarde in ogenschouw, alsook het feit dat hij, anders dan de andere verdachten, niet de schutter is geweest. Daarnaast is de verdachte, anders dan de
andere verdachten, niet eerder tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. Voorts slaat het Hof acht op de betrekkelijk jonge leeftijd van de verdachte.
Alles afwegend is het Hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht ten aanzien van de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde en de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht;
kwalificeert het onder 2 bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bevestigt het vonnis van het Gerecht voor het overige met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.J. Geurts-de Veld, M.C.B. Hubben en S.A. Carmelia, leden van het Hof, bijgestaan door mr. E.L. den Dekker, (zittings)griffier, en op 11 november 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier: