ECLI:NL:OGHACMB:2021:376

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
AUA2021H00097
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake asielverzoek en niet-ontvankelijkheid van beroep tegen fictieve afwijzing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], verblijvend in Venezuela, tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 12 april 2021. Het Gerecht had het beroep van [appellant] tegen een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het Gerecht van mening was dat [appellant] geen procesbelang meer had, aangezien hij niet meer op Aruba verbleef. Het Hof oordeelt echter dat deze beslissing onterecht was. Het Hof stelt vast dat ten tijde van de uitspraak van het Gerecht er nog geen reële beslissing op het bezwaar van [appellant] was genomen en dat de minister geen inhoudelijk verweer had gevoerd. Hierdoor kon de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar niet in stand blijven. Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht en draagt de minister op om alsnog op het bezwaar van [appellant] te beslissen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] in zowel beroep als hoger beroep, vastgesteld op Afl. 350,-. De uitspraak van het Hof is gedaan op 13 oktober 2021.

Uitspraak

AUA2021H00097
Datum uitspraak: 13 oktober 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in Venezuela,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 12 april 2021 in zaak nr. AUA202002428, in het geding tussen:
appellant,
en
de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij beschikking van 30 juni 2020 heeft de minister het verzoek van [appellant] om internationale bescherming afgewezen.
Op 22 juli 2020 heeft [appellant] daartegen bezwaar gemaakt.
Op 1 oktober 2020 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door hem gemaakte bezwaar (hierna: fictieve afwijzende beschikking op bezwaar).
Bij uitspraak van 12 april 2021 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[Appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is een behandeling ter zitting achterwege gelaten.
Overwegingen
Op 12 juni 2020 heeft [appellant] de minister verzocht om internationale bescherming. Dat verzoek heeft de minister bij beschikking van 30 juni 2020 afgewezen. Daartegen heeft [appellant] op 22 juli 2020 bezwaar gemaakt. Tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar heeft de gemachtigde van [appellant] beroep ingesteld. Het Gerecht heeft dat beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft het Gerecht overwogen dat [appellant] geen belang meer heeft bij de procedure omdat hij niet meer in Aruba verblijft. Uit de reactie van de gemachtigde op de vraag of [appellant] nog op het eiland is, en nu de gemachtigde niet ter zitting is verschenen, is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij nog in contact is met [appellant], aldus het Gerecht.
In hoger beroep voert [appellant] aan dat uit de vraagstelling van het Gerecht niet kon worden afgeleid dat zijn gemachtigde moest onderbouwen dat hij nog in contact is met [appellant]. Hij stelt nog steeds een procesbelang te hebben omdat hij nog altijd wenst dat de minister een beslissing neemt op zijn gemaakte bezwaar.
2.1. Bij e-mailbericht van 3 december 2020 heeft het Gerecht aan de gemachtigde van [appellant] gevraagd of [appellant] nog op het eiland is. Daarop heeft zijn gemachtigde het volgende geantwoord:
"Nee, maar appellant is met de sterke arm uitgezet en stelt nog altijd internationale bescherming op prijs. Hij zal mij gisteren nog bericht de volledige administratieve procedure te willen doorlopen en thans ondergedoken te zijn in Venezuela".
Later dezelfde dag heeft de gemachtigde het Gerecht nog het volgende emailbericht gestuurd:
"Uit de gedragingen van appellant kan worden afgeleid dat hij nog internationale bescherming op prijs stelt. Het is niet zo dat hij vrijwillig is vertrokken en een vertrekverklaring heeft ondertekend. Nu geen vertrekverklaring voorhanden is en appellant nog altijd het contact met ondergetekende niet is onderbroken, dient vastgesteld te worden dat met het trachten bevorderen van een spoedige besluitvorming van de zijde van verweerder appellant in een gunstiger positie kan komen te behandelen."
2.2. De gemachtigde van appellant heeft zich aldus op het standpunt gesteld dat hij weet waar [appellant] verblijft en dat hij nog contact met hem onderhoudt. Uit de overwegingen van het Gerecht blijkt niet waarom dit standpunt, zoals het Gerecht oordeelt, onvoldoende aannemelijk is. Het enkele feit dat de gemachtigde later niet ter zitting is verschenen is daarvoor onvoldoende. Het Hof volgt het Gerecht dan ook niet in zijn oordeel dat [appellant] geen procesbelang heeft. Het betoog slaagt. Het Gerecht heeft het beroep van [appellant] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Gelet op artikel 53d, tweede en derde lid, van de Lar ziet het Hof aanleiding een terugverwijzing naar het Gerecht achterwege te laten. Daartoe overweegt het Hof als volgt. Ten tijde van het sluiten van het onderzoek van het Gerecht was nog geen reële beslissing op bezwaar genomen en daarnaast heeft de minister geen inhoudelijk verweer gevoerd. Die omstandigheden maken dat de, ongemotiveerde, fictieve afwijzende beschikking op bezwaar kennelijk niet in stand kan blijven. Het daartegen ingestelde beroep is kennelijk gegrond. Het Hof zal de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar vernietigen en de minister opdragen alsnog op het gemaakte bezwaar te beslissen.
4. De minister moet de proceskosten van [appellant] in beroep en hoger beroep vergoeden. Daarbij wordt een wegingsfactor van 0,25 toegepast. Het Hof stelt de proceskosten vast op een bedrag van Afl. 350,- (voor het indienen van een beroep- en hogerberoepschrift).

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 12 april 2021 in zaak nr. AUA202002428;
III.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
gegrond;
IV.
vernietigtde bestreden fictieve afwijzende beschikking op bezwaar;
V.
draagtde minister van Justitie, Veiligheid en Integratie
opom met in achtneming van wat in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;
VI.
veroordeeltde minister van Justitie, Veiligheid en Integratie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 350,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
VII.
gelastdat de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 100,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021.