ECLI:NL:OGHACMB:2021:375

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
AUA2021H00047
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep tegen fictieve afwijzing van bezwaarschrift inzake uitzettingsbevel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], verblijvend in Aruba, tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 17 februari 2021. De minister van Justitie, Veiligheid en Integratie had op 5 maart 2020 de uitzetting van [appellant] bevolen en een periode van niet toelating van 54 maanden opgelegd. Op 13 maart 2020 stelde [appellant] bezwaar in tegen deze beschikking. Echter, op 9 juli 2020 stelde hij beroep in tegen het uitblijven van een beschikking op zijn bezwaar, wat werd aangemerkt als een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar. Het Gerecht verklaarde dit beroep op 17 februari 2021 niet-ontvankelijk, wat leidde tot het hoger beroep.

In hoger beroep voerde [appellant] aan dat hij het bezwaarschrift per post had verzonden en dat hij dit had aangetoond met een kopie van de envelop waarop een postzegel van 90 cent was geplakt. De minister betwistte echter de ontvangst van het bezwaarschrift en stelde dat de verzending niet aannemelijk was gemaakt. Het Hof oordeelde dat de enkele stelling van verzending onvoldoende was om aan te nemen dat het bezwaarschrift daadwerkelijk was verzonden. Het Hof bevestigde het oordeel van het Gerecht dat er geen bezwaarschrift was ingediend, waardoor er geen sprake was van een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021.

Uitspraak

AUA2021H00047
Datum uitspraak: 13 oktober 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 17 februari 2021 in zaak nr. AUA2020015055, in het geding tussen:
appellant,
en
de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (hierna: de minister).

Procesverloop

Bij beschikking van 5 maart 2020 heeft de minister de uitzetting van [appellant] bevolen en aan hem een periode van niet toelating opgelegd voor de duur van 54 maanden.
Op 13 maart 2020 heeft [appellant], naar hij stelt, daartegen bezwaar gemaakt.
Op 9 juli 2020 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door hem gemaakte bezwaar (hierna: fictieve afwijzende beschikking op bezwaar).
Bij uitspraak van 17 februari 2021 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[Appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is een behandeling ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

[Appellant] stelt dat hij op 13 maart 2020 per post bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking van 5 maart 2020. Tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar heeft de gemachtigde van [appellant] beroep ingesteld. Het Gerecht heeft dat beroep nietontvankelijk verklaard. Daartoe heeft het Gerecht overwogen dat de minister de ontvangst van het bezwaarschrift heeft betwist en [appellant] als verzendbewijs enkel een envelop met een postzegel heeft overgelegd. Het Gerecht heeft vervolgens vastgesteld dat hij geen bezwaar heeft gemaakt en dat er dus ook geen sprake is van een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar waartegen beroep kon worden ingesteld.
In hoger beroep voert [appellant] aan dat hij het bezwaarschrift ter post heeft bezorgd en dat hij dat aannemelijk heeft gemaakt met de ingebrachte kopie van de envelop van het bezwaarschrift, waarop ook een postzegel van 90 cent staat. De minister heeft onvoldoende zorgvuldig onderzoek gedaan naar de ontvangst van het bezwaarschrift. Zijn beroep tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar had daarom ontvankelijk moeten worden verklaard.
2.1.
De minister stelt zich in hoger beroep opnieuw op het standpunt dat het bezwaarschrift niet is ontvangen en dat de verzending daarvan niet aannemelijk is gemaakt. Daarnaast stelt hij dat met de kopie van de envelop ook niet aannemelijk is gemaakt dat het om een bezwaarschrift tegen het uitzettingsbevel gaat.
2.2.
In een geval waarin het bestuursorgaan stelt een geschrift niet te hebben ontvangen, is de enkele stelling dat een geschrift ter post is bezorgd onvoldoende om aan te nemen dat het geschrift is verzonden. Het is in een dergelijk geval aan de verzender om aannemelijk te maken dat het geschrift ter post is bezorgd. Daartoe heeft [appellant] een kopie van een aan de minister geadresseerde envelop overgelegd met daarop "betreft: bezwaarschrift Alberto [appellant]" en een niet afgestempelde postzegel van 90 cent. Naar het oordeel van het Hof heeft [appellant] daarmee niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift ter post is bezorgd. Het Gerecht is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat [appellant] geen bezwaarschrift heeft ingediend, zodat er geen sprake is van een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar waartegen beroep kon worden ingesteld. Het betoog slaagt niet.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021.