ECLI:NL:OGHACMB:2021:371

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
AUA2021H00054
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitzettingsbevel en procesbelang bij hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], verblijvend in Venezuela, tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 17 februari 2021. De minister van Justitie, Veiligheid en Integratie had op 14 januari 2020 een uitzettingsbevel tegen [appellant] gegeven, met een periode van niet toelating van 18 maanden. [Appellant] heeft op 21 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het Gerecht verklaarde zijn beroep tegen de fictieve afwijzende beschikking niet-ontvankelijk. In hoger beroep stelt [appellant] dat hij nog steeds procesbelang heeft, ondanks zijn uitzetting op 4 maart 2020, omdat hij met het hoger beroep kan bewerkstelligen dat de minister ten onrechte is overgegaan tot uitzetting.

Het Hof oordeelt dat [appellant] wel degelijk procesbelang heeft, aangezien hij met het aanwenden van rechtsmiddelen zijn positie kan verbeteren. Het Hof constateert dat de minister niet tijdig heeft beslist op het bezwaarschrift van [appellant], waardoor het beroep ontvankelijk is. Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht en de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar, en draagt de minister op om alsnog op het bezwaar te beslissen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant]. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van appellanten in het bestuursrecht.

Uitspraak

AUA2021H00054
Datum uitspraak: 13 oktober 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in Venezuela,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 17 februari 2021 in zaak nr. AUA202001630, in het geding tussen:
appellant,
en
de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij beschikking van 14 januari 2020 heeft de minister de uitzetting van [appellant] bevolen en aan hem een periode van niet toelating opgelegd voor de duur van 18 maanden.
Op 21 februari 2020 heeft [appellant], naar hij stelt, daartegen bezwaar gemaakt.
Op 9 juli 2020 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door hem gemaakte bezwaar (hierna: fictieve afwijzende beschikking op bezwaar).
Bij uitspraak van 17 februari 2021 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[Appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is een behandeling ter zitting achterwege gelaten.
Overwegingen
De toepasselijk regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
[Appellant] stelt dat hij op 21 februari 2020 door middel van een faxbericht pro forma bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 14 januari 2020 (hierna: de primaire beschikking). Tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar heeft de gemachtigde van [appellant] beroep ingesteld. Het Gerecht heeft dat beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft het Gerecht overwogen dat het tijdig ingediende bezwaarschrift nog niet aan de vereisten van artikel 13, tweede lid, van de Lar voldeed omdat er geen gronden waren aangevoerd en omdat er een machtiging ontbrak. Omdat [appellant] nog niet met toepassing van artikel 14 van de Lar in de gelegenheid is gesteld deze verzuimen te herstellen, was er volgens het Gerecht nog geen sprake van een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar waartegen beroep kon worden ingesteld.
In hoger beroep voert [appellant] aan dat het Gerecht niet heeft onderkend dat de omstandigheid dat hij niet in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen er niet toe kan leiden dat de wettelijke beslistermijn van twaalf weken wordt opgeschort. Omdat de minister nog steeds niet op het bezwaar heeft beslist, is er volgens [appellant] sprake van een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar waartegen beroep openstaat.
3.1. De minister stelt dat [appellant] geen procesbelang meer heeft bij het hoger beroep omdat hij op 4 maart 2020 is uitgezet en de periode van niet toelating reeds is verstreken. Indien dat betoog niet slaagt, voert de minister aan dat de gronden van het bezwaar pas ter zitting van het Gerecht op 21 september 2020 zijn aangevuld. Volgens de minister is daarom pas vanaf die datum sprake van een ontvankelijk bezwaarschrift.
3.2. Het Hof volgt de minister niet in het betoog dat [appellant] geen procesbelang meer heeft bij het hoger beroep. [Appellant] wil met deze procedure bereiken dat de minister beslist op zijn bezwaarschrift tegen de primaire beschikking. Dat hij reeds is uitgezet en de periode van niet toelating reeds is verstreken, doet er niet aan af dat [appellant] met het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de primaire beschikking nog in een betere positie kan komen. Daarmee zou hij immers kunnen bewerkstelligen dat achteraf komt vast te staan dat de minister ten onrechte is overgegaan tot uitzetting en oplegging van een periode van niet toelating. Hij heeft dan ook procesbelang bij een beoordeling van zijn hoger beroep.
3.3. Vaststaat dat de minister [appellant] niet met toepassing van artikel 14, eerste lid, van de Lar in de gelegenheid heeft gesteld enig verzuim in het bezwaarschrift te herstellen, en dat het bezwaarschrift ook niet met toepassing van artikel 14, tweede lid, van de Lar niet-ontvankelijk is verklaard. Anders dan het Gerecht heeft geoordeeld heeft dat gelet op artikel 15 van de Lar tot gevolg dat het bezwaarschrift binnen twee weken na ontvangst daarvan in handen van de bezwaaradviescommissie moet worden gesteld, waarna er binnen de in artikel 20 van de Lar gestelde termijn op het bezwaarschrift moet worden beslist. De Lar sluit niet uit dat de beslissing na verdere behandeling alsnog de nietontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift inhoudt.
3.4. Nu niet is gebleken dat de minister binnen de in artikel 20 van de Lar gestelde termijn op het bezwaarschrift heeft beslist, stond voor [appellant] de mogelijkheid open om op grond van artikel 23, tweede lid, van de Lar beroep in te stellen tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door hem gemaakte bezwaar. Het Gerecht heeft dat niet onderkend en het beroep van [appellant] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Gelet op artikel 53d, tweede en derde lid, van de Lar ziet het Hof aanleiding een terugverwijzing naar het Gerecht achterwege te laten. Daartoe overweegt het Hof als volgt. Ten tijde van het sluiten van het onderzoek van het Gerecht was nog geen reële beslissing op bezwaar genomen en daarnaast heeft de minister geen inhoudelijk verweer gevoerd. Die omstandigheden maken dat de, ongemotiveerde, fictieve afwijzende beschikking op bezwaar kennelijk niet in stand kan blijven. Het daartegen ingestelde beroep is kennelijk gegrond. Het Hof zal de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar vernietigen en de minister opdragen alsnog op het gemaakte bezwaar te beslissen.
5. De minister moet de proceskosten van [appellant] in beroep en hoger beroep vergoeden. Daarbij wordt een wegingsfactor van 0,25 toegepast. Het Hof stelt de proceskosten in beroep vast op een bedrag van Afl. 525,- (voor het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting en het indienen van een conclusie van dupliek) en in hoger beroep op Afl. 175,- (voor het indienen van een hogerberoepschrift).

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 17 februari 2021 in zaak nr. AUA202001630;
III.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
gegrond;
IV.
vernietigtde bestreden fictieve afwijzende beschikking op bezwaar;
V.
draagtde minister van Justitie, Veiligheid en Integratie
opom met in achtneming van wat in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;
VI.
veroordeeltde minister van Justitie, Veiligheid en Integratie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 700,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
VII.
gelastdat de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 100,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021.
BIJLAGE
Landsverordening administratieve rechtspraak Aruba
[...]
Hoofdstuk II
[...]
Paragraaf 2. Het indienen van een bezwaarschrift
[...]
Artikel 13
1. Het bezwaarschrift bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener en, indien het bezwaarschrift namens deze door een gemachtigde wordt ingediend, de naam en het adres van de gemachtigde;
b. een aanduiding van de beschikking waartegen het bezwaar zich richt, indien mogelijk onder overlegging van een afschrift daarvan;
c. de gronden waarop het bezwaar berust;
d. de dagtekening van het bezwaarschrift, en
e. een ondertekening door of namens de indiener.
2. Geschiedt de indiening door een gemachtigde die niet als advocaat is ingeschreven bij het Hof, dan wordt tevens de machtiging overgelegd.
Artikel 14
1. Indien niet is voldaan aan enig bij wettelijk voorschrift gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaarschrift, wordt de indiener door of namens het bestuursorgaan binnen twee weken na de ontvangst van het bezwaarschrift in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen.
2. Indien het verzuim niet of niet volledig wordt hersteld, kan het bestuursorgaan het bezwaarschrift uiterlijk binnen een week na ontvangst van het antwoord van de indiener of na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn, niet-ontvankelijk verklaren.
3. Deze beslissing wordt, met redenen omkleed, schriftelijk aan de indiener van het bezwaarschrift meegedeeld.
Paragraaf 3. Behandeling door de bezwaaradviescommissie
Artikel 15
Tenzij het bestuursorgaan het bezwaarschrift op grond van artikel 12, eerste lid, of artikel 14, tweede lid, niet-ontvankelijk heeft verklaard, stelt het het bezwaarschrift en de daarop betrekking hebbende stukken in handen van de bezwaaradviescommissie:
a. uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het bezwaarschrift, of
b. indien toepassing is gegeven aan artikel 14, eerste lid, uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het antwoord van de indiener of na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn.
[...]
Paragraaf 4. De beslissing op het bezwaarschrift
Artikel 20
1. Het bestuursorgaan neemt de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van die termijn.
[...]
Hoofdstuk IIIParagraaf 1 De toegang tot de rechter
Artikel 23
1. Degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door een op een bezwaarschrift genomen beslissing als bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, 14, tweede lid, of 20, kan daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
2. Het uitblijven van een beslissing op een bezwaarschrift binnen de in artikel 20, eerste lid, bedoelde termijn, wordt gelijkgesteld met een afwijzende beslissing.
[...]
Hoofdstuk IV
[...]
Artikel 53d
1. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen het Gerecht had behoren te doen.
2. Indien het Gerecht de niet-ontvankelijkheid heeft uitgesproken en het Hof deze uitspraak vernietigt met een ontvankelijkheidsverklaring, wordt het beroepschrift naar het Gerecht terugverwezen om te worden hervat in de stand waarin de behandeling zich bevond. Tegen de nieuwe uitspraak van het Gerecht staat, met inachtneming van artikel 53b, hoger beroep open.
3. Het Hof kan de terugverwijzing, bedoeld in het tweede lid, achterwege laten, indien het beroepschrift kennelijk gegrond of kennelijk ongegrond is.
[...]