ECLI:NL:OGHACMB:2021:366

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
H-169/2019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van Arubaanse ondernemer in omkopingszaak tegen minister van Sociale Zaken

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De verdachte, een Arubaanse ondernemer, was eerder veroordeeld tot een geldboete van Awg 5.000,-, waarvan Awg 2.500,- voorwaardelijk, wegens omkoping van de minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zittingen in hoger beroep, die plaatsvonden op 30 augustus, 31 augustus, 1 september, 2 september en 21 september 2021, heeft het Hof de vordering van de procureur-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte heeft gepleit voor vrijspraak.

Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De verdachte had een donatie gedaan aan een stichting, die door de minister was gevraagd, en het Hof moest beoordelen of deze donatie was gedaan met het oogmerk om de minister te bewegen iets te doen in strijd met zijn plicht. Het Hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat de donatie met dit oogmerk was gedaan. De verklaring van de verdachte, dat hij de donatie deed om de relatie met de minister niet te verstoren, werd door het Hof geloofd. Het Hof heeft daarom het vonnis van het Gerecht vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.

Uitspraak

Zaaknummer: H-169/2019

Parketnummer: P-2018/03763
Uitspraak: 12 oktober 2021 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 22 februari 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van Awg 5.000,-, subsidiair 60 dagen hechtenis vervangende hechtenis, waarvan Awg 2.500,- voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en op de terechtzittingen in hoger beroep van 30 augustus, 31 augustus, 1 september, 2 september 2021 en 21 september 2021.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. F.A.M.P van Deutekom, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. C.F.K.J. Lejuez, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot een andere beslissing komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 januari 2019 – ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2017 tot en met 28 maart 2017 te Aruba tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, de minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid, althans de minister, belast met arbeid en/of de Stichting [naam stichting] en/of [medeverdachte 1], medewerker van de Minister voor Sociale Aangelegenheden, Arbeidsaangelegenheden en de Jeugd, en/of een of meer andere (rechts)personen een of meer giften en/of beloften deed en/of aanbood,
namelijk (telkens) een of meer geldbedragen en/of de belofte om aan een of meer van voormelde (rechts)personen een of meer geldbedragen te doen toekomen (te weten AWG 1.500,-, althans een of meerdere geldbedragen, aan de Stichting [naam stichting]
zulks met het oogmerk om voormelde Minister en/of [medeverdachte 1] te bewegen in zijn/hun bediening, al dan niet in strijd met zijn/hun plicht, iets te doen en/of na te laten en/of ten gevolge van of naar aanleiding van hetgeen door voormelde Minister en/of [medeverdachte 1] in zijn/hun huidige en/of vorige bediening, al dan niet in strijd met zijn/hun plicht, is gedaan of nagelaten,
namelijk (telkens)
A
het verlenen van ontheffingen van de door het Departemento di Progreso Laboral te verrichten arbeidsmarkttoets en/of het accorderen van aanvragen tot zulke ontheffingen en/of het herzien, wijzigen en/of passeren van beslissingen en/of adviezen van het Departamento di Progreso Laboral en/of het (bevorderen van) het afgeven van verklaringen van geen bezwaar en/of positieve verklaringen tot toetreding tot de arbeidsmarkt (door het Departemento di Progreso Laboral) en/of het (aldus) bevorderen van het (versneld) afgeven van (tijdelijke) verblijfsvergunningen (met arbeid) (door het Departemento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero);
en/of
B
het (anders dan om zakelijke redenen) verkrijgen van voordelen en/of een voorkeursbehandeling door voormelde Minister en/of [medeverdachte 1] en/of het laten ontstaan, in stand houden, onderhouden en/of verbeteren van een relatie tussen hem en/of zijn mededader(s) en voormelde Minister en/of voormelde [medeverdachte 1], waarin laatstgenoemde(n) niet meer zo vrij, onbeïnvloed, onafhankelijk, en/of objectief was/waren/kon/konden zijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot hem en/of zijn mededader(s) als in het geval dat hij en/of zijn mededader(s) die giften en/of beloften niet hadden gedaan en/of aangeboden.
Vrijspraak van het ten laste gelegde
Op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, is aan het Hof gebleken van de navolgende feitelijke gang van zaken.
De verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde één van de directeuren van [bedrijf A], een bedrijf dat werkzaamheden verrichte voor raffinaderij [naam raffinaderij]. Namens [bedrijf A] zijn in februari 2017 bij toelatingsorganisatie Departemento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (hierna: Dimas) ten behoeve van de raffinaderij werkvergunningen aangevraagd voor zes buitenlandse werknemers.
De gelijktijdig in hoger beroep terechtstaande verdachte [medeverdachte 2], destijds minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid, heeft voor (het bedrijf van) de verdachte een afspraak gemaakt bij Dimas voor 17 februari 2017. Uit de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken c.q. berichtenverkeer blijkt ook dat [medeverdachte 2] zich ervoor heeft ingespannen dat de aanvraag van [bedrijf A] zo snel mogelijk bij Dimas terecht zou komen.
[Medeverdachte 2] heeft zijn medewerker [medeverdachte 1] in een Whatsappbericht van 10 februari 2017 verzocht om een brief op te stellen aan de verdachte met het verzoek om een donatie te doen aan de Stichting [naam stichting] (hierna: de Stichting). Het doel van de Stichting is -kortgezegd - het werven van fondsen ten behoeve van de parlementszetel van [medeverdachte 2].
Op 17 februari 2017 heeft [medeverdachte 2] per Whatsapp aan de verdachte gevraagd hoe het bij Dimas is gegaan. De verdachte heeft hierop met de volgende Whatsapp-berichten gereageerd: ‘we zijn er’, ‘dank je voor de ondersteuning’ en ‘ik stel jouw hulp zeer op prijs’.
In het computersysteem van [medeverdachte 1] is een brief gedateerd 20 februari 2017 gericht aan [bedrijf A] ter attentie van de verdachte aangetroffen, waarin wordt gevraagd om een donatie en waarbij het donatiebedrag is opengelaten. De verdachte heeft op 8 maart 2017 namens [bedrijf A] een bedrag van Awg 1.500,- aan de Stichting gedoneerd.
Uit het voorgaande blijkt enerzijds dat [medeverdachte 2] zich ervoor heeft ingespannen dat (het bedrijf van) de verdachte vergunningen voor buitenlandse werknemers verkrijgt en anderzijds dat de verdachte de facto op verzoek van de verdachte een donatie heeft gedaan aan de Stichting. De vraag die ter beantwoording voorligt, is of de verdachte deze donatie heeft gedaan met het oogmerk om [medeverdachte 2] te bewegen om, in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of de relatie tussen hem en [medeverdachte 2] in stand te houden en/of te verbeteren.
Het Gerecht heeft deze vraag bevestigend beantwoord en hierbij groot gewicht toegekend aan de verklaring van de verdachte, door hem afgelegd in verhoor bij de Landsrecherche. Op de vraag of de verdachte zich vrij genoeg voelde om het verzoek om te doneren te weigeren heeft de verdachte bij gelegenheid van dat verhoor verklaard: “Als ik eerlijk ben had ik dan iets gezegd in de trant van ‘ik heb nu geen geld’. Ik wil geen relatie verstoren. Aruba is klein.”
Het Hof overweegt dat de verdachte gelet op de hiervoor weergegeven chronologie van gebeurtenissen en in het licht van diens verklaring bij de Landsrecherche, de verdenking op zich heeft geladen dat hij de donatie heeft gedaan in ruil voor de hulp van [medeverdachte 2] bij het verkrijgen van de vergunningen en/of toekomstige hulp. Daar staat tegenover dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg uitdrukkelijk naar voren heeft gebracht dat de weergave van zijn verklaring bij de Landsrecherche niet klopt en dat hij verkeerd is begrepen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte dit herhaald en heeft hij nader toegelicht wat hij wél bedoeld heeft te verklaren: het verzoek om te doneren wekte destijds bij de verdachte geen argwaan omdat hij niet op de hoogte was van de verdenkingen tegen [medeverdachte 2]. Indien hij hiervan wel had geweten, dan had hij het verzoek geweigerd, maar had hij hierbij de daadwerkelijke reden van zijn weigering – om de verhoudingen in een kleine samenleving niet onnodig te verstoren – niet prijsgegeven, maar in plaats daarvan gezegd dat hij geen geld had.
Het Hof heeft - gelet op de hiervoor weergegeven ter terechtzitting afgelegde verklaringen van de verdachte – niet de overtuiging dat de verklaring van de verdachte bij de Landsrecherche zo moet worden uitgelegd dat hij een donatie aan de Stichting heeft gedaan teneinde de relatie met [medeverdachte 2] niet te verstoren met het oog op (al dan niet toekomstige) hulp van [medeverdachte 2] of een voorkeurspositie. Het Hof zal deze verklaring van de verdachte dan ook niet uitleggen zoals het Gerecht dat heeft gedaan. Dat maakt dat het Hof deze verklaring anders dan het Gerecht niet voor het bewijs zal bezigen.
Het Hof neemt bij zijn beoordeling verder in aanmerking dat in dit geval sprake is geweest van een eenmalige donatie aan de Stichting op initiatief en verzoek van [medeverdachte 2], dat de verdachte onweersproken heeft gesteld dat hij gewoon was om aan bedrijven en stichtingen een donatie te doen als hij zo’n verzoek kreeg en dat uit het dossier naar voren komt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] teleurgesteld waren over de hoogte van de door de verdachte gegeven donatie. De verdachte was ook op de hoogte van die teleurstelling toen hij [medeverdachte 1] aan de telefoon had, maar dat heeft niet gemaakt dat hij alsnog een hoger bedrag aan de Stichting heeft gedoneerd. Het voorgaande brengt het Hof tot de conclusie dat in dit geval niet met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de verdachte met zijn donatie aan de Stichting het oogmerk heeft gehad om [medeverdachte 2], in strijd met diens plicht, te bewegen iets te doen of te hebben gedaan en/of zijn relatie met [medeverdachte 2] in stand te houden of te verbeteren. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.J. Geurts-de Veld, R. Veldhuisen en
R.L.M. van Opstal, leden van het Hof, bijgestaan door mr. H. van der Schaft, (zittings)griffier, en op 12 oktober 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Aruba.
uitspraakgriffier: