ECLI:NL:OGHACMB:2021:357

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
AUA2020H00202
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaderschap en kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot ontvankelijkheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin de man werd verplicht om kinderalimentatie te betalen voor zijn twee kinderen. De vrouw had eerder verzocht om vaststelling van het vaderschap en om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De procedure begon met een verzoekschrift van de vrouw in januari 2017, waarin zij vroeg om vaststelling van het vaderschap en een alimentatiebijdrage van Afl. 1.050 per kind per maand. Het Gerecht had in eerdere beschikkingen vastgesteld dat de man de vader is, maar de behandeling van de alimentatie was aangehouden totdat het vaderschap was vastgesteld. De man had in het verleden hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen, maar weigerde mee te werken aan een DNA-test om zijn vaderschap te bevestigen.

Tijdens de zitting op 6 juli 2021 werd de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de man besproken, evenals de vraag of het griffierecht tijdig was betaald. Het Hof oordeelde dat de man als belanghebbende moest worden beschouwd en dat hij zijn hoger beroep niet tijdig had ingediend. Dit leidde tot de conclusie dat de man niet kon worden ontvangen in zijn hoger beroep. Het Hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor akte uitlating van partijen, waarbij het Hof de gelegenheid bood om zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Appellant],
domicilie kiezend ten kantore van de gemachtigde te Aruba,
hierna te noemen: de man,
oorspronkelijk verweerder, thans appellant,
gemachtigde: mr. G.L. Griffith,
tegen
[Geïntimeerde],
wonend in Aruba,
hierna te noemen: de vrouw,
oorspronkelijk verzoekster, thans geïntimeerde,
procederend in persoon.
Belanghebbenden:
[kind 1] en [kind 2], beiden geboren op 16 november 2016 in Venezuela, hierna te noemen: de kinderen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beroepschrift van 18 december 2020, met producties, ingediend op 21 december 2020, is de man in hoger beroep gekomen van de tussen partijen op 24 maart 2020 gewezen en uitgesproken beschikking (hierna: de bestreden beschikking) van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2.
Op 1 juli 2021 heeft de vrouw een verweerschrift vergezeld van producties ingediend.
1.3.
Eveneens op 1 juli 2021 heeft de gemachtigde van de man producties ingediend.
1.4.
Op 6 juli 2021 heeft de behandeling ter zitting plaatsgevonden. De behandeling heeft zich beperkt tot de vraag of het beroep(schrift) ontvankelijk is en de vraag of het griffierecht tijdig is betaald. Ter zitting zijn de vrouw en de heer [Naam 1] verschenen. Namens de man is zijn gemachtigde verschenen. Beide partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van aantekeningen (mr. Griffith) respectievelijk een pleitnota (de vrouw).
1.5.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Bij verzoekschrift van 26 januari 2017 heeft de vrouw verzocht om gerechtelijk vast te stellen dat de man de vader is van de minderjarigen en om te bepalen dat de man een bedrag van Afl. 1.050,= per kind per maand bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Tevens verzoekt de vrouw om vergoeding van de kosten van de bevalling.
2.2.
Bij beschikking van 22 augustus 2017 heeft het Gerecht overwogen inzake de alimentatie:
“4.6 Het verzoek om – kort gezegd – kinderalimentatie is erop gegrond dat verweerder de verwekker is van de minderjarigen. Ouders zijn verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, is als ware hij ouder verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind.
4.7
Voor het bestaand van de gestelde, op artikel 1:394 BW gebaseerde alimentatieverplichting is evenwel noodzakelijk dat komt vast te staan dat verweerder de verwekker van het kind is. Nodig is dus dat eerst over het biologische vaderschap duidelijkheid ontstaat. Nu verweerder betwist dat hij de verwekker is, kan een DNA-test uitkomst bieden. De beslissing op het verzoek om alimentatie vast te stellen, zal worden aangehouden totdat de beslissing is genomen op het verzoek tot vaststelling van het vaderschap.”
2.3.
Bij beschikking van 3 juli 2018 heeft het Gerecht - kort gezegd - vastgesteld dat de man de vader is van de kinderen. Daarbij is bepaald dat de behandeling omtrent de kinderalimentatie zal worden voortgezet op dinsdag 16 oktober 2018.
2.4.
Bij beroepschrift ingekomen op 30 juli 2018 heeft de man hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van 22 augustus 2017 en 3 juli 2018.
2.5.
Bij beschikking van 16 april 2019 heeft het Hof, onder meer, een deskundigenbericht bevolen over de vraag of de man met voldoende mate van waarschijnlijkheid de biologische vader is van de kinderen en partijen bevolen aan het deskundigenonderzoek mee te werken.
2.6.
Bij beschikking van 30 juli 2019 heeft Hof, onder meer, overwogen:
“1.2. Mr. Crouch heeft op 21 mei 2019 het volgende aan het Hof geschreven:
Middels dit schrijven bericht ik Uw Hof dat [Appellant] mij gisteren heeft geïnformeerd mijn diensten niet meer nodig te hebben.
Hij heeft mij tevens er expliciet op gewezen dat ik gehouden ben aan mijn geheimhoudingsplicht en enig contact informatie niet mag verstrekken onder geen enkele omstandigheid.
Ik kan Uw Hof wel berichten dat de [Appellant] op de hoogte is van de gewezen beschikking d.d. 16 april 2019.”
2.7.
Het Hof heeft bij voormelde beschikking de bestreden beschikking van 3 juli 2018 bevestigd.
2.8.
Bij brief van 19 juni 2019 heeft mr. D.C.A. Crouch bericht dat hij in de op de parkeerrol van 1 juli 2019 voor akte uitlating geplaatste zaak AUA201701632 als gemachtigde van de man desisteert.
2.9.
De voortzetting van de behandeling van voormelde zaak is door het Gerecht bepaald op 22 oktober 2019. De man is alstoen niet verschenen.
2.10.
Bij beschikking van 22 oktober 2019 heeft het Gerecht bevolen dat de deurwaarder de man zal oproepen voor de zitting van 11 februari 2020 middels publicatie in het dagblad Diario en de Landscourant. De man is niet verschenen ter zitting van 11 februari 2020.
2.11.
Bij de bestreden beschikking van 24 maart 2020 heeft het Gerecht – verkort weergegeven – bepaald dat de man een bijdrage van Afl. 1.050,= per kind per maand dient te betalen in de kosten van de verzorging en de opvoeding van de kinderen. Voorts heeft het Gerecht de man veroordeeld om een bedrag van $ 63.265,= te betalen terzake de kosten van de bevalling. Het Gerecht heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zonder motivering.
2.12.
Ingevolge artikel 429n lid 2 Rv moet het hoger beroep door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden worden ingesteld binnen zes weken, te rekenen van de dag van de uitspraak en door andere belanghebbenden binnen zes weken na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend geworden is.
2.13.
Niet ter discussie staat dat de man in deze procedure met registratienummer AUA201701632 is verschenen bij mr. Crouch als zijn gemachtigde. Op basis van het inleidend verzoekschrift was vanaf het begin duidelijk dat niet slechts sprake was van een verzoek om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap maar ook van een verzoek om kinderalimentatie. Dit blijkt ook uit de beschikkingen. In de beschikking van 22 augustus 2017 heeft het Gerecht bepaald dat de vaststelling van de kinderalimentatie zal worden aangehouden totdat een beslissing is genomen op de vaststelling van het vaderschap. In de beschikking van 3 juli 2018 heeft het Gerecht, na de vaststelling van het vaderschap, de behandeling van het verzoek om kinderalimentatie naar de rol van 16 oktober 2018 verwezen.
2.14.
In het hoger beroep tegen de beschikking van het Gerecht van 3 juli 2018 heeft de man er voor gekozen om, net als in eerste aanleg, wederom niet mee te werken aan een onderzoek naar het verwekkerschap. Hij heeft daarmee voor lief genomen dat het Hof, zoals aangekondigd in de - de man bekende - beschikking van 16 april 2019, aan die weigering de gevolgtrekkingen zou verbinden die het gerade achtte. Zeker omdat de man toen nog wel werd bijgestaan door een gemachtigde, moet het hem duidelijk zijn geweest dat door zijn weigering om mee te werken aan het onderzoek, een gerede kans bestond dat de beschikking van het Gerecht van 3 juli 2018 zou worden bevestigd. Bij beschikking van 30 juli 2019 van het Hof is zulks ook gebeurd. De beschikking is verzonden aan mr. Crouch en hem is door het Hof verzocht om deze door te geleiden naar de man.
2.15.
Gevolg van de bevestiging van de beschikking van 3 juli 2018 was dat het verzoek om kinderalimentatie voor behandeling (en vervolgens beslissing) kwam te staan zoals ook was aangekondigd in de beschikkingen van 22 augustus 2017 en 3 juli 2018. De keuze van de man om zich vanaf 21 mei 2019 niet meer te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde en de gemachtigde te verbieden zijn contactgegevens bekend te maken, is een keuze die voor rekening en risico van de man komt. Hij heeft er daarmee bewust voor gekozen om niet direct, althans persoonlijk, op de hoogte te worden gehouden van het vervolg van de procedure. Deze keuze betekent evenwel niet dat de man, na aanvankelijk te zijn verschenen, in de verdere voortzetting van de procedure als niet verschenen heeft te gelden.
2.16.
Het vorenstaande brengt mee dat naar het voorlopig oordeel van het Hof de man heeft te gelden als een
verschenenbelanghebbende in de zin van artikel 429n lid 2 Rv. Zijn hoger beroep had derhalve uiterlijk zes weken na de dag van de uitspraak ingediend dienen te worden. Vast staat dat de man dit heeft nagelaten. Dit zou betekenen dat de man niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep.
2.17.
Zoals van tevoren aangekondigd heeft het debat ter zitting zich beperkt tot de vraag of de man ontvankelijk was in zijn hoger beroep. Uitgangspunt tijdens het debat lijkt toch vooral te zijn geweest dat de man had te gelden als een
niet verschenenbelanghebbende voor wie een termijn gold van zes weken na betekening van de beschikking of een termijn van zes weken nadat deze hem op andere wijze bekend is geworden (in artikel 429n lid 2 Rv aangeduid als “de andere belanghebbende”). Gelet daarop en ter voorkoming van een ontoelaatbare verrassingsbeslissing ziet het Hof aanleiding partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over het in rov. 2.16 overwogene. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen voor akte uitlating zijdens partijen P3. Uitstel zal niet worden toegestaan.
2.18.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- verwijst de zaak naar de rol van 26 oktober 2021 voor akte uitlating P3 zoals bedoeld in rov. 2.17.;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.W. Scholte, Th.G. Lautenbach en A.S. Arnold, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en uitgesproken te Aruba op 28 september 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.