ECLI:NL:OGHACMB:2021:335

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
P-2017/07478 H-150/2019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bewijsminimum ontuchtige handelingen met een minderjarig kind

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De verdachte, geboren in 1959, was eerder vrijgesproken van ontuchtige handelingen met een minderjarig kind, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte opzettelijk ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een meisje dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De verdachte heeft de integriteit van het slachtoffer geschonden en misbruik gemaakt van zijn positie als volwassene die verantwoordelijk was voor de zorg van het kind. Het Hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en haar ouders als voldoende bewijs beschouwd, ondanks de verdediging van de raadsman dat er onvoldoende bewijs was. Het Hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, en heeft het vonnis van het Gerecht vernietigd.

Uitspraak

Zaaknummer: H-150/2019

Parketnummer: P-2017/07478
Uitspraak: 9 februari 2021 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 6 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], adres [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. F.A.M.P. van Deutekom, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R. Marchena, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Hij heeft subsidiair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging omdat de appelschriftuur niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend. Het Hof overweegt dat dit verweer, gelet op het in artikel 439 van het Wetboek van Strafvordering bepaalde, juridische grondslag mist. Het verweer zal dan ook worden verworpen.
Het betoog van de raadsman dat overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, slaagt evenmin. Indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, dan leidt dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Het Hof zal de vraag of sprake is van termijnoverschrijding en de eventuele consequenties daarvan dan ook aan de orde stellen in het kader van de op te leggen straf.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
hij op of omstreeks 9 november 2016 te Aruba, opzettelijk met [slachtoffer], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het aanraken van haar borsten.
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks9 november 2016 te Aruba, opzettelijk met [slachtoffer], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het aanraken van haar borsten.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Hierbij wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Aruba.
1.aangeefster] heeft op 10 november 2016 aangifte gedaan. Zij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Ik doe aangifte tegen pastoor [verdachte]. Mijn dochter gaat naar de naschoolse opvang ‘[naam opvang]’ die staat geregisteerd onder de kerk van de pastoor. Mijn dochter heet [slachtoffer] en is 10 jaar oud. Sinds een jaar is de opvang verhuisd naar het huis van de eigenaar, [adres]. Gisteren (
het Hof begrijpt: 9 november 2016) heeft de vader van mijn dochter haar tussen 17.30 en 18.00 uur van de opvang opgehaald en haar naar huis gebracht. Rond 21.30 uur heb ik [slachtoffer] opgehaald bij haar vader en merkte ik dat zij droevig was. Ik vroeg haar wat er met haar aan de hand was en toen begon ze te huilen. Ze antwoorde: “Er is iets gebeurd dat mama altijd zegt dat niet mag gebeuren. Dat niemand mijn intieme delen mag aanraken.” Ik begon toen het gesprek auditief op te nemen met mijn telefoon”. [2]
2.Verbalisant [verbalisant] heeft op 10 november 2016 de audio-opname uitgeluisterd van het gesprek tussen aangeefster [aangeefster] en haar dochter [slachtoffer] (
het Hof begrijpt: de audio-opname waaraan aangeefster in de hiervoor weergegeven aangifte refereert). De verbalisant heeft naar aanleiding van het uitluisteren van deze opname het volgende gerelateerd:

Met [A] wordt bedoeld: aangeefster [aangeefster].Met [S] wordt bedoeld: [slachtoffer].

Opmerking verbalisant: Slachtoffer huilt gedurende de hele opname.

[A]: Waarom huil je?

[S]:Pastoor had mij aangeraakt waar hij niet mag. Bij mijn tieten. Eerst ging hij bij mijn buik een beetje laag. Daarna was hij mij aan het kietelen en daarna bleef hij omhoog komen. En ik wist niet wat ik moest doen.

[A]: Waar is het gebeurd?

[S]:In de televisiekamer. Ik bleef alleen televisie kijken. Daarna is hij binnengekomen. Nadat het was gebeurd heeft hij tegen me gezegd om het aan niemand te zeggen.
3.slachtoffer] is op 12 november 2016 in een studio verhoord en heeft bij deze gelegenheid het volgende verklaard:
“Op 9 november (
het Hof begrijpt: 2016) ben ik naar mijn naschoolse opvang gegaan. Na een tijdje ben ik alleen gebleven, want ik wilde naar de televisie kijken in de airco. Toen is die meneer binnengekomen en heeft mij aangeraakt aan mijn borsten. Hij heeft mijn borsten aangeraakt net als je in iets drukt en hij bleef het zo raken.
Opmerking verbalisant: Winterdal maakte zwaaiende bewegingen met haar handpalm. Hij heeft het met beide borsten gedaan. De meneer heet [verdachte]. Wij noemen hem pastoor. In de naschoolse opvang is een TV-kamer waar ik zat. Verderop is de kamer van die meneer. Hij heeft mijn borsten aangeraakt onder mijn kleding. Ik kreeg een ongemakkelijk gevoel. Hij heeft me gezegd om niets te vertellen. ” [3]
4.Op 15 november 2016 is getuige [getuige] gehoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Op 9 november (
het Hof begrijpt: 2016) ben ik mijn dochter [slachtoffer] rond 17.30 uur gaan ophalen bij de naschoolse opvang ‘[naam opvang]’. Toen mijn dochter in de auto kwam, merkte ik dat zij heel ‘down’ was. Ik vroeg aan haar wat er aan de hand was. Zij antwoordde mij dat zij heel droevig was. Ik heb haar naar mijn huis gebracht. [Slachtoffer] is de hele tijd ‘down’ gebleven.” [4]
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte bij gebrek aan wettig bewijs van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Het Hof stelt het volgende voorop.
Volgens het derde lid van artikel 385 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 385, derde lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Toegepast op deze zaak, komt het Hof tot de volgende beoordeling.
Anders dan het Gerecht is het Hof van oordeel dat in dit geval niet kan worden gezegd dat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal. Behalve de verklaring van het slachtoffer, bevat het dossier namelijk de verklaring van haar vader die kort na het incident heeft waargenomen dat zijn dochter ‘down’ was en, totdat zij enkele uren later door haar moeder werd opgehaald, ‘down’ bleef. Ook de moeder van het slachtoffer heeft dezelfde avond gezien dat haar dochter verdrietig was. Toen het slachtoffer haar moeder antwoordde waarom zij verdrietig was, vertelde zij huilend over wat de verdachte die middag had gedaan. Verbalisanten die de door moeder gemaakte opname van het gesprek tussen moeder en dochter hebben uitgeluisterd, hebben op deze opname gehoord dat het slachtoffer gedurende het hele gesprek bleef huilen. Gelet op de zelfstandige, eigen waarneming van zowel de vader als de moeder ten aanzien van de emotionele toestand van het slachtoffer kort na het moment waarop het door het slachtoffer gestelde feit heeft plaatsgevonden, is het Hof van oordeel dat de verklaring van het slachtoffer niet op zichzelf staat maar voldoende steun vindt in ander bewijs. De conclusie is dan ook dat is voldaan aan het wettelijke bewijsminimum, zodat het verweer van de raadsman wordt verworpen. Hetgeen het slachtoffer tegen haar moeder heeft verteld, komt overeen met de verklaring die het slachtoffer tijdens het studioverhoor heeft afgelegd. Nu het slachtoffer gedetailleerde, authentieke en consistente verklaringen heeft afgelegd, heeft het Hof geen reden om aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen.
Het Hof merkt de handelingen van de verdachte, zoals deze volgen uit de bewijsmiddelen, aan als ontuchtig. Deze handelingen zijn namelijk – gelet op de leeftijd van het slachtoffer en het feit dat zij aan de zorg van de verdachte was toevertrouwd – in strijd met de in de maatschappij aanvaarde sociaal ethische norm. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Hof bewezen zal verklaren dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld in artikel 2:202, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Opzettelijk met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een tienjarig meisje. Hij heeft hierdoor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en inbreuk gemaakt op haar recht om beschermd te worden tegen seksuele handelingen, van welke aard dan ook. Het gedrag heeft plaatsgevonden in de kinderopvang van de partner van de verdachte, waar het slachtoffer al jaren kwam en waar zij zich bij uitstek veilig had moeten kunnen voelen. De verdachte, die dagelijks bij de opvang kwam, daar met de kinderen speelde en kinderen - onder wie het slachtoffer- ook cuarta-les gaf, heeft misbruik gemaakt van zijn positie als volwassene aan wiens zorg het slachtoffer op dat moment (mede) was toevertrouwd. De verdachte heeft het vertrouwen van het slachtoffer en haar ouders ernstig geschaad. Hij had zich moeten realiseren welke gevolgen zijn handelen zouden hebben voor het geestelijk welzijn en de ontwikkeling van het slachtoffer. Dat hij zich uitsluitend heeft laten leiden door zijn eigen gevoelens, rekent het Hof hem zwaar aan.
Bij de beslissing over de strafmodaliteit en de hoogte van de op te leggen straf heeft het Hof gelet op straffen die de rechter in vergelijkbare gevallen pleegt op te leggen.
Gelet op het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, zal het Hof in dit geval volstaan met het opleggen van een taakstraf. Hierbij speelt ook mee dat het bewezen verklaarde inmiddels langer geleden is gepleegd en dat niet is gebleken dat de verdachte sindsdien opnieuw de fout is ingegaan. Nu het Hof niet is gebleken dat bij de verdachte sprake is van een verhoogd recidiverisico, is het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de procureur-generaal is gevorderd, niet aangewezen.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is in dit geval geen sprake van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege het Land jegens de betrokkene een handeling is verricht waaruit deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Artikel 6 van het EVRM dwingt niet tot de opvatting dat het eerste verhoor van de verdachte als zodanige handeling heeft te gelden. De inverzekeringstelling van een verdachte en het uitreiken van de inleidende dagvaarding dienen wel als zodanig te worden aangemerkt. In dit geval is de verdachte niet in verzekering gesteld geweest. De verdachte is op 22 november 2016 éénmaal door de politie gehoord, waarna de verdachte is gedagvaard voor de terechtzitting van het Gerecht. Het Hof is van oordeel dat de op redelijkheid te toetsen termijn is aangevangen op de datum dat de inleidende dagvaarding aan de verdachte is uitgereikt, namelijk op 18 februari 2019. Dat betekent dat de zaak van de verdachte zowel in eerste aanleg als in hoger beroep binnen twee jaren met een eindvonnis is afgerond, zodat van een overschrijding van de redelijke termijn geen sprake is.
Het Hof is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op het reeds aangehaalde wettelijke voorschrift, gegrond op de artikelen 1:45 en 1:46 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
80 (zegge: tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (zegge: veertig) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.J. Geurts-de Veld, M.C.B. Hubben en
S.A. Carmelia, leden van het Hof, bijgestaan door mr. H. van der Schaft, (zittings)griffier, en op 9 februari 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba.
De uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Aruba (divisie centrale recherche, sectie Jeugd en Zedenpolitie) d.d. 31 januari 2017, geregistreerd onder nummer A-39/16.
2.Proces-verbaal van aangifte, bijlage 1.
3.Proces-verbaal studieverhoor [slachtoffer], bijlage 3.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], bijlage 4.