ECLI:NL:OGHACMB:2021:334

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
SXM2021H00095
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking in hoger beroep met betrekking tot een arbeidsovereenkomst en belangenafweging

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerdere beschikking. De verzoekster, een eigenaresse van een hotel, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin zij werd veroordeeld tot betaling van loon aan de verweerster, die als kok en huishoudster werkzaam was. De verzoekster heeft aangevoerd dat er sprake is van een feitelijke en juridische misslag in de eerdere beschikking en dat de executie vergaande gevolgen voor haar heeft. De verweerster heeft echter betwist dat er sprake is van een misslag en heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verzoekster in haar vordering.

Het Hof heeft de argumenten van de verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat deze onvoldoende onderbouwd zijn. Het Hof heeft benadrukt dat een uitgesproken veroordeling uitvoerbaar dient te zijn, tenzij het belang van de verzoekster bij schorsing zwaarder weegt dan dat van de verweerster bij tenuitvoerlegging. Het Hof heeft vastgesteld dat de verzoekster niet voldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. De verzoekster is in haar verzoek tot schorsing afgewezen en is veroordeeld in de proceskosten van de verweerster.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESCHIKKING
op het verzoek tot schorsing ex artikel 429p lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder Rv) van:
[VERZOEKSTER],
wonende in Sint Maarten,
hierna te noemen: [Verzoekster],
oorspronkelijk verweerster sub 2, thans appellante,
verzoekster tot schorsing,
gemachtigde: de heer E.I. Maduro,
tegen
[VERWEERSTER],
wonende in Sint Maarten,
hierna te noemen: [Verweerster],
oorspronkelijk verzoekster, thans geïntimeerde,
verweerster tot schorsing,
gemachtigde: mr. P.A.M. Brandon.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij akte van 8 juni 2021 is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen op 28 april 2021 gewezen en uitgesproken beschikking, later aangevuld bij beschikking van 17 juni 2021, van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht).
1.2.
Bij op 27 juli 2021 ingekomen afzonderlijk verzoekschrift, met producties, heeft [verzoekster] een vordering ingesteld die ertoe strekt dat de tenuitvoerlegging van de beschikking van 28 april 2021 wordt geschorst hangende een beslissing van het Hof in de hoger beroep procedure, kosten rechtens.
1.3.
Bij per e-mail (door het Hof toegestaan) ingediend verweerschrift d.d.
20 augustus 2021, heeft [verweerster] geconcludeerd om [verzoekster] niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering althans haar vordering af te wijzen, met veroordeling in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verweerster].
1.4.
Op 31 augustus 2021 hebben partijen pleidooi gediend.
1.5.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Bij de beoordeling van onder meer een vordering op de voet van artikel 429p lid 2 Rv geldt hetgeen de Hoge Raad op 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) heeft overwogen:
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
d. Het voorgaande geldt in de volgende gevallen:
i. in een incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
ii. in een incident tot zekerheidstelling;
iii. in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging;
iv. in een kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging indien tegen de ten uitvoer te leggen uitspraak een rechtsmiddel is of nog kan worden ingesteld.
e. In een kort geding over de tenuitvoerlegging van een uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan, geldt dat de schorsing alleen kan worden uitgesproken indien de (verdere) tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid zou opleveren.
2.2.
Het gaat in deze zaak om de volgende feiten.
2.3. [
[verweerster] is sinds 1 mei 2013 op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam geweest voor de naamloze vennootschap Monte Oro Hotel N.V. (hierna: Monte Oro) als kok en huishoudster.
2.4.
Tevens heeft [verweerster] werkzaamheden verricht vanaf die datum voor de entiteit Pica Pollo en de naamloze vennootschap Chicken Express N.V. (hierna: Chicken Express).
2.5.
Pica Pollo was gevestigd op hetzelfde adres als Monte Oro. Ook [verzoekster] staat ingeschreven op het adres van Monte Oro. [verzoekster] is eigenaresse van het gebouw waarin Monte Oro en Pica Pollo zijn gevestigd.
2.6.
De zoon van [verzoekster] is de directeur van Chicken Express. De dochter van [verzoekster] was manager van Monte Oro en Chicken Express.
2.7. [
[verweerster] heeft tot 27 januari 2020 gewerkt en tot die datum haar loon betaald gekregen.
2.8. [
[verweerster] heeft een klacht ingediend bij Labor Office omdat zij na 27 januari 2020 niet meer te werk werd gesteld en geen loon meer ontving. [verzoekster] heeft in de hoedanigheid van managing director verweer gevoerd tegen de klacht.
2.9. [
[verweerster] heeft in eerste aanleg verzocht, bij beschikking (het Hof begrijpt: voor wat betreft de veroordelingen) uitvoerbaar bij voorraad: i) voor recht te verklaren dat [verzoekster] misbruik heeft gemaakt van het identiteitsverschil tussen Monte Oro, Pica Pollo en Chicken Express teneinde de verplichting van Monte Oro, [verzoekster] en Chicken Express te ontwijken en hierdoor schadeplichtig is; ii) voor recht te verklaren dat Monte Oro, Pica Pollo en Chicken Express vereenzelvigd kunnen worden met [verzoekster]; iii) Monte Oro, [verzoekster], Pica Pollo en Chicken Express te veroordelen tot betaling van het loon sinds 27 januari 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd en iv) veroordeling in de proceskosten. [verzoekster] heeft op haar beurt verzocht om [verweerster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen.
2.10.
Het Gerecht heeft overwogen dat duidelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen [verweerster] en Monte Oro omdat er salarisstroken zijn waarop Monte Oro als werkgeefster staat vermeld. Pica Pollo en Chicken Express hebben verstek laten gaan, zodat het Gerecht het ervoor houdt dat [verweerster] ook met hen arbeidsovereenkomsten heeft onderhouden. De vorderingen jegens die drie partijen zijn derhalve toewijsbaar geoordeeld.
2.11.
Met betrekking tot [verzoekster] heeft het Gerecht overwogen dat [verweerster] stelt belang te hebben bij haar vorderingen tegen [verzoekster] omdat de andere verweersters geen verhaal bieden voor haar loonvordering. Zij doet een beroep op misbruik van entiteit door [verzoekster] en vereenzelviging van de drie andere verweersters met [verzoekster]. De vraag of [verzoekster] als werkgeefster kan worden aangemerkt, zodat de loonvordering ook jegens haar toewijsbaar is, heeft het Gerecht bevestigend beantwoord, in die zin dat het Gerecht heeft geoordeeld dat in elk geval na 6 september 2019 een arbeidsovereenkomst geldt tussen [verzoekster] als werkgeefster en [verweerster] als werkneemster. Bij beschikking van 28 april 2021 heeft het Gerecht verweersters veroordeeld tot betaling van: i) het sinds 27 januari 2020 verschuldigde loon, te vermeerderen met de wettelijke verhogingen en de wettelijke rente totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd en ii) de proceskosten. Bij herstelbeschikking van 17 juni 2021 heeft het Gerecht geoordeeld dat sprake is van een omissie omdat het Gerecht heeft verzuimd te beslissen op de door [verweerster] gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de veroordelingen, het verzoek tot aanvulling toegewezen en de beschikking van 28 april 2021, voor wat betreft de veroordelingen, alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.12. [
[verzoekster] heeft de navolgende argumenten opgeworpen voor haar vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging:
i) er is sprake van een feitelijke en juridische misslag in zowel de beschikking waarvan beroep als de herstelbeschikking;
ii) de executie heeft vergaande gevolgen voor [verzoekster];
iii) [verweerster] heeft geen enkel te respecteren belang bij executie van de beschikking, althans de belangen van [verzoekster] bij schorsing van de werking van die uitspraak hangende het hoger beroep wegen zwaarder;
iv) [verweerster] maakt misbruik van haar bevoegdheid tot executie;
v) er is sprake van een restitutierisico;
vi) het Gerecht heeft het recht op hoor en wederhoor geschonden;
vii) het verzoek tot herstel van de beschikking is niet door de gemachtigde van [verweerster] gedaan, maar door de “legal administrative assistant” [Naam] zonder dat zij hiervoor een volmacht had van [verweerster]. [Naam] kan niet als vertegenwoordiger van gemachtigde Brandon optreden. [verweerster] had daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in haar herstelverzoek.
2.13.
Het Hof ziet geen aanleiding tot toewijzing van de vordering tot schorsing. De stelling dat sprake is van een feitelijke en juridische misslag, sub i) en vi), heeft [verzoekster] niet onderbouwd en voorts is daarvan ook niet gebleken. Wat betreft sub ii), iii), iv) en v) heeft te gelden dat het feit dat de executie vergaande gevolgen heeft voor [verzoekster] inherent is aan een veroordelend vonnis en dat enkele feit kan niet het oordeel dragen dat de beschikking hangende het hoger beroep niet ten uitvoer mag worden gelegd. Uitgangspunt is (zie voornoemd arrest geciteerd onder rov. 2.1) dat een uitgesproken veroordeling uitvoerbaar dient te zijn en afwijking hiervan kan slechts aan de orde zijn indien geoordeeld wordt dat het belang van [verzoekster] bij het schorsen van de executie zwaarder weegt dan dat van [verweerster] bij ten uitvoerlegging van de uitspraak. [verzoekster] heeft evenwel onvoldoende aangevoerd om te komen tot een belangenafweging die in haar voordeel dient uit te vallen. Dat het verzoek tot herstel van de beschikking van 28 april 2021 is gedaan namens mr. Brandon door haar medewerkster, sub vii), geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Niet gesteld of gebleken is dat het verzoek niet de instemming van mr. Brandon had en daarbij is dit punt door de gemachtigde van [verzoekster] in de reactie van 14 juni 2021 aan de orde gesteld en door het Gerecht meegewogen bij de herstelbeschikking van 17 juni 2021. Een schorsingsverzoek leent zich niet voor een verkapt appel tegen een herstelbeschikking. Dat [verzoekster] door het tijdstip van het herstelverzoek geen incidentele vordering tot zekerheidstelling in de zin van artikel 57 Rv heeft kunnen instellen tegelijkertijd met het indienen van het hoger beroep, levert evenmin grond op voor een ander oordeel.
2.13.
De slotsom luidt dat het verzoek zal worden afgewezen en dat [verzoekster] zal worden veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van [verweerster] zijn gemaakt.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt [verzoekster] in de kosten van dit schorsingsincident aan de zijde van [verweerster] gevallen, tot op heden begroot op NAf 2.000,- aan gemachtigdensalaris;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.W. Scholte, Th.G. Lautenbach en A.S. Arnold, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en uitgesproken op 10 september 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.