In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een schorsingsincident. De vrouw, appellante, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gewezen op 10 mei 2021, waarin de verdeling van de huwelijksgoederen gemeenschap werd vastgesteld. De vrouw verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van dit vonnis totdat er onherroepelijk op het hoger beroep is beslist. De man, geïntimeerde, verzocht om bevestiging van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis en om kosteloos te mogen procederen.
Het Hof heeft de vordering van de vrouw beoordeeld aan de hand van de maatstaf die de Hoge Raad op 20 december 2019 heeft vastgesteld. Deze maatstaf houdt in dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hoger beroep, uitvoerbaar dient te zijn, tenzij er omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van deze regel wordt afgeweken. De vrouw heeft aangevoerd dat zij samenwoont met haar kinderen in de woning die aan de man is toegewezen, en dat het voor haar moeilijk zal zijn om elders woonruimte te vinden. De man heeft echter betoogd dat hij al geruime tijd in een ongeschikte woonruimte verblijft en dat het voor hem ook moeilijk zal zijn om een nieuwe woning te vinden.
Na afweging van de belangen van beide partijen heeft het Hof geoordeeld dat de vrouw geen zwaarder wegend belang heeft bij de woning dan de man. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging is afgewezen. Het Hof heeft de man tevens toestemming verleend om kosteloos te procederen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.