ECLI:NL:OGHACMB:2021:328

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
H-30/20 100.00113/19 (zaak A), 100.00190/19 (zaak B), en 100.00396/19 (zaak C)
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op tankstation met vuurwapen en strafmatiging op grond van persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte, geboren in 1991, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 13 maanden voorwaardelijk, voor het plegen van een overval op een tankstation en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De officier van justitie stelde hoger beroep in, maar het Hof verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover het betrekking had op de vrijspraak in zaak C. Het Hof oordeelde dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kon blijven, omdat de bewijsvoering niet correct was toegepast en de opgelegde straf niet in verhouding stond tot de ernst van de feiten. Het Hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 13 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychische problematiek, en de aanbevelingen van de reclassering. Het Hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en voortzetting van de behandeling bij de Mental Health Foundation.

Uitspraak

Zaaknummer: H-30/20

Parketnummers: 100.00113/19 (zaak A), 100.00190/19 (zaak B), en
100.00396/19 (zaak C)
Uitspraak: 3 juni 2021 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 26 februari 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het in zaak C ten laste gelegde vrijgesproken en de verdachte ter zake van het in zaak A en B ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 13 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft het Gerecht bijzondere voorwaarden gesteld.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens de appelschriftuur van het openbaar ministerie en de mededeling van de procureur-generaal ter terechtzitting niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 436 van het Wetboek van Strafvordering, zal het Hof het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. R.H. den Haan en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. S.H.M. Ibrahim, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het in zaak A en B ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 13 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest alsmede oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De procureur-generaal heeft daarbij gevorderd om de bijzondere voorwaarden te stellen zoals door de reclassering geadviseerd. Zijn vordering behelst voorts de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het in zaak B ten laste gelegde en een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat de (ingescande) processen-verbaal integraal als bewijsmiddelen zijn gebezigd terwijl een beperking tot de redengevende onderdelen daarvan door het Gerecht daarin niet is aangebracht. Daarbij komt, dat het Hof zich niet verenigt met de aan de verdachte opgelegde straf en de motivering daarvan. Voorts neemt het Hof – anders dan het Gerecht – een beslissing omtrent het beslag. Daarom zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegd dat
:
Zaak A (parketnummer 100.00113/19)
hij op of omstreeks 17 maart 2019 te Sint Maarten een vuurwapen (merk: RUGER, model: LC9, kaliber: 9MM met het wapennummer: [wapennummer]) in de zin van de Vuurwapenverordening en/of zes scherpe patronen, in elk geval munitie in de zin van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad;
Zaak B (parketnummer 100.00190/19)
hij op of omstreeks 21 april 2019 te Sint Maarten met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag in contanten van in totaal ongeveer 500 USD, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een medewerkster van die [tankstation], te weten [medewerkster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit het dreigend binnen lopen van de [tankstation] met een houten stok in zijn hand en/of
vervolgens naar de toonbank te lopen en/of vervolgens het voornoemde geldbedrag uit de kassa te halen;
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in zaak A en B ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
Zaak A (parketnummer 100.00113/19)
hij op
of omstreeks17 maart 2019 te Sint Maarten een vuurwapen (merk: RUGER, model: LC9, kaliber: 9MM met het wapennummer: [wapennummer]) in de zin van de Vuurwapenverordening en
/ofzes scherpe patronen
, in elk geval munitie in de zin van de Vuurwapenverordening,voorhanden heeft gehad;
Zaak B (parketnummer 100.00190/19)
hij op
of omstreeks21 april 2019 te Sint Maarten met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag in contanten van in totaal ongeveer 500 USD
, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [tankstation],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan
envergezeld
en/of gevolgdvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen een medewerkster van die [tankstation], te weten [medewerkster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden,gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld bestond uit het dreigend binnen lopen van de [tankstation] met een houten stok in zijn hand en
/of
vervolgens naar de toonbank te lopen en
/ofvervolgens het voornoemde geldbedrag uit de kassa te halen.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Indien tegen dit verkorte vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het in zaak A bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3 juncto artikel 11 van het de Vuurwapenverordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Het in zaak B bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:291 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft een overval op een tankstation gepleegd en heeft daarbij een geldbedrag weggenomen. Bij die overval heeft hij een medewerkster van het tankstation bedreigd. Dit soort gebeurtenissen zijn voor de betrokken slachtoffers vaak zeer beangstigend en veroorzaken ook breder binnen de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het onbevoegd voorhanden hebben van een geladen vuurwapen, en dat op de openbare weg. Een dergelijk feit veroorzaakt gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de kleinschalige samenleving van Sint Maarten waar vuurwapenbezit niet zelden tot schietincidenten leidt met ernstige afloop. Tegen dit bezit dient daarom streng te worden opgetreden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte zijn recent verschillende rapporten opgemaakt. In het kader van een onderzoek Pro Justitia heeft op 6 maart 2021 G.E. Matroos, psychiater, gerapporteerd. Daarnaast hebben psychologen L. Bonofacia en H. Linkels, een psychologisch rapport opgesteld en heeft P. Sahebdien, reclasseringswerker, op 23 maart 2021 een aanvullend voorlichtingsrapport opgemaakt.
De psychiater concludeert dat bij de verdachte mogelijk sprake is van een psychiatrische stoornis. Er zijn psychotische episodes geweest met inadequate gedragingen, gestoord realiteitsbesef, paranoïde (en mogelijk ook niveau verval), welke goed reageerden op anti psychotische medicatie. De verdachte is minder goed in staat de gevolgen van zijn handelen te overzien.
Volgens de psychologen lijkt er bij de verdachte sprake te zijn van een medische historie die betrekking heeft op mogelijkerwijs psychische problematiek, maar daarover waren op het moment van de samenstelling van de rapportage nog geen gegevens bekend. Zij hebben geen verregaande uitspraak kunnen doen over het bestaan van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte, maar er lijkt wel sprake te zijn van een zekere problematiek, aldus de psychologen.
Zowel de psychiater als de psychologen concluderen dat de ten laste gelegde feiten slechts in verminderde mate aan de verdachte zijn toe te rekenen.
Het Hof neemt deze conclusie van de deskundigen over en beschouwt de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar.
Het Hof begrijpt het advies van de reclassering aldus dat zij adviseert om bij een eventuele strafoplegging de verdachte een (deels) voorwaardelijke werkstraf op te leggen, en daarbij de volgende bijzondere voorwaarden te stellen:
- een meldplicht bij de reclassering;
- het houden aan de instructies en aanwijzingen van de reclassering;
- het continueren van de behandeling bij de Mental Health Foundation (MHF) en
- het opvolgen van de aanwijzingen en instructies van zijn behandelaren bij MHF.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting - mede gelet op de inhoud van voornoemde rapporten - in hoger beroep zijn gebleken, aanleiding om een aanzienlijk deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Daarbij staat het Hof het strafdoel van speciale preventie voor ogen. Daar staat wel tegenover dat het Hof de maximale werkstraf zal opleggen.
Het Hof is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door het Gerecht opgelegde straf. Het Hof is van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van na te melden duur passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerp
Aan de orde is voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van USD 290,25.
Het Hof is anders dan de procureur-generaal van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat dit geldbedrag een deel van de buit is van het in zaak B bewezen verklaarde feit. Er is geen strafvorderlijk belang dat zich verzet tegen teruggave aan de verdachte van het geldbedrag. Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46 en 1:136 van Wetboek van Strafrecht zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak C (parketnummer 100.00396/19) ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen - en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A (parketnummer 100.00113/19) en zaak B (parketnummer (100.00190/19) ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;

bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot
13 (dertien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
  • de verdachte zich gedurende de proeftijd zal melden bij de [meldpunt], zo frequent als de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht;
  • de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Sint Maarten, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
  • de verdachte voor de duur van maximaal de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaar(s) in overleg met de reclassering wenselijk achten, de behandeling bij Mental Health Foundation in Sint Maarten continueert, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die aan hem in het kader van de behandeling door zijn behandelaar(s) van de instelling zullen worden gegeven;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
gelast de teruggave van het geldbedrag van USD 290,25 aan de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R. Veldhuisen, S. Verheijen, W.J. Geurts-de Veld, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide, (zittings)griffier, en op 3 juni 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
mr. S. Verheijen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
uitspraakgriffier: