ECLI:NL:OGHACMB:2021:318

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
AUA2020H00164
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onregelmatig en kennelijk onredelijk ontslag en voortzetting van het dienstverband

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin haar verzoek om te verklaren dat zij onregelmatig en kennelijk onredelijk is ontslagen, werd afgewezen. [appellant] had op 10 november 2020 een beroepschrift ingediend, waarin zij verzocht om kosteloos te mogen procederen en de beschikking van het Gerecht te vernietigen. De zaak werd behandeld op 6 juli 2021, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. Het Hof heeft vastgesteld dat [appellant] gedurende een lange periode werkzaamheden heeft verricht voor de naamloze vennootschap Constructie Bedrijf Goede Bouw N.V. en dat er een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was. Het Hof heeft de feiten in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het dienstverband na 11 oktober 2019 is voortgezet, ondanks de bewering van Goede Bouw dat [appellant] op die datum was ontslagen. Het Hof oordeelde dat de door [appellant] gestelde onregelmatigheid en kennelijk onredelijkheid van het ontslag niet kon worden vastgesteld, omdat zij na 11 oktober 2019 nog steeds salaris ontving en zich bij de SVB meldde. De vorderingen van [appellant] werden afgewezen, en het Hof bevestigde de beschikking van het Gerecht, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: AUA202000204 – AUA2020H00164
Uitspraak: 31 augustus 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verzoekster,
thans appellante,
gemachtigde: mr. A.E.A. Hernandez,
tegen
de naamloze vennootschap
CONSTRUCTIE BEDRIJF GOEDE BOUW N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk verweerster,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. M.M.M.C. Ecury en Z.J.E. Paesch.
Partijen worden hierna [appellant] en Goede Bouw genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1. [
appellant] heeft op 10 november 2020 een beroepschrift met producties ingediend (waaronder een bewijs van onvermogen van 5 november 2020), waarbij zij in hoger beroep is gekomen van een tussen partijen gegeven en op 29 september 2020 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2. [
appellant] heeft in het beroepschrift beroepsgronden aangevoerd en toegelicht en verzocht dat het Hof haar toestaat kosteloos te procederen, de beschikking van het Gerecht vernietigt en opnieuw rechtdoende haar vordering alsnog toewijst, kosten rechtens.
1.3.
De zaak is behandeld ter zitting van het Hof van 6 juli 2021 alwaar zijn verschenen [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. Hernandez. Voor Goede Bouw is mr. Paesch voornoemd verschenen. Ter zitting hebben beide partijen hun standpunten doen toelichten door hun gemachtigden, mr. Hernandez aan de hand van een pleitnota met kopieën van producties die zich al in het dossier bevonden en mr. Paesch aan de hand van een verweerschrift, alsmede zijn vragen van het Hof beantwoord.
1.4.
Na afloop van de zitting is uitspraak bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1.
Het Hof gaat uit van de navolgende in hoger beroep niet bestreden feiten.
(i) Goede Bouw exploiteert een constructiebedrijf. [appellant] heeft gedurende geruime tijd werkzaamheden verricht voor Goede Bouw.
(ii) In het dossier zit een ondertekend schriftelijk stuk van 4 februari 2019 met de aanhef
ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEPAALDE TIJDwaarin onder meer is bepaald:
“(…)
Artikel 1
Het project
1.1.
De werknemer[[appellant]; Hof]
zal gedurende een periode, welke periode op 04-02-2019 aanvangt en op 15-02-2019 eindigt, dan wel eindigt als het project tot een einde komt, bij de Werkgever[Goede Bouw; Hof]
voor bepaalde tijd in dienst treden om aan het project te werken gelegen te Hyatt Airport aan het adres (…) op Aruba en zal bij het project de volgende werkzaamheden verrichten: Installeren vanExterior insulation and finish system (EIFS)
(…)”
(iii) [appellant] is op 16 februari 2019 met ingang van 1 februari 2019 arbeidsongeschikt verklaard. Op 12 juni, 30 augustus en 1 oktober 2019 heeft zij zich voor controle bij de SVB gemeld.
(iv) In een ongedateerde akte is onder meer het volgende vermeld:
“Mutuo accuerdo pa terminacion laboral
entre
(…)
Constructiebedrijf Goede Bouw
(…)
[appellant]
(…)
Acuerdo entre partidonan
  • Ta bay di acuerdo cu entre dos partidonan e empleado ta acepta tur e condicionan di e contracto temporario pa hasi trabou na Hyatt airport situa na (…);
  • Na momento di terminacion ta constata cu oranan di vakantie stipula pa ley a wordo paga.
(…)”
( v) Een schrijven van Goede Bouw aan [appellant] van 11 oktober 2019 houdt onder meer in:
“(…)
Ref: Terminacion
(…)
Le informamos que de acuerdo a nuestro contrato ya usted no trabaja mas para nuestra compania. En este momento usted seguira cobrando su seguro de enfermedad directamente con las oficinas del SVB.
(…)”
(vi) Op 13 november 2019 heeft [appellant] zich voor controle bij de SVB gemeld, waarna is bepaald dat zij zich op 14 januari 2020 voor een volgende controle bij de SVB dient te melden. Hiervan heeft [appellant] Goede Bouw op de hoogte gebracht door haar per WhatsApp een foto van de controlekaart te sturen.
(vii) Bij brief van 28 november 2019 heeft [appellant] zich jegens Goede Bouw beroepen op de onregelmatigheid en kennelijk onredelijkheid van het aan haar bij brief van 11 oktober 2019 gegeven ontslag en, onder berusting in het ontslag, Goede Bouw gesommeerd tot betaling van Afl. 35.398,63.
(viii) Bij brief van 29 november 2019 heeft Goede Bouw ontkend dat [appellant] bij brief van 11 oktober 2019 is ontslagen. Goede Bouw stelt in de brief dat [appellant] voor de duur van het project bij Hyatt (airport) was aangenomen, dat zij van [naam] van de Directie Arbeid heeft begrepen dat [appellant] zich op het standpunt heeft gesteld dat zij nog steeds bij Goede Bouw in dienst is en dat als zij (Goede Bouw) wil dat zij vertrekt, dat zij dan betaald wil worden. In de brief schrijft Goede Bouw ook dat zij (Goede Bouw) vervolgens op 6 november 2019 aan [naam] heeft laten weten, zodat deze dat aan [appellant] kon laten weten, dat als [appellant] meent dat zij nog in dienst is, Goede Bouw dit zal respecteren en dat [appellant] hierop niet meer is teruggekomen. [appellant] heeft in plaats daarvan op 13 november 2019 nog de nieuwe controledatum bij de SVB aan Goede Bouw doorgegeven en op 21 november 2019 salaris ontvangen en zonder protest behouden, aldus de brief.
(ix) [appellant] is op 14 januari 2020 niet, maar op 16 januari 2020 alsnog op de controleafspraak bij de SVB verschenen. Zij is tot 20 januari 2020 arbeidsongeschikt verklaard.
( x) Op 21 januari 2020 is [appellant] niet op het werk verschenen en aan de sommaties van Goede Bouw van 21, 23 en 24 januari 2020 om alsnog op het werk te verschijnen, heeft zij geen gehoor gegeven. Bij brief van 11 februari 2020 is zij nogmaals door Goede Bouw gesommeerd om ditmaal op 12 februari 2020 op het werk te verschijnen, ditmaal onder aanzegging van een ontslag op staande voet als zij weer niet zou verschijnen.
(xi) [appellant] heeft ook aan de laatste sommatie geen gehoor gegeven en bij brief van Goede Bouw van 13 februari 2020 is zij op staande voet ontslagen.
(xii) [appellant] heeft tot en met januari 2020 haar salaris doorbetaald gekregen.
2.2. [
appellant] heeft bij inleidend verzoekschrift verzocht dat voor recht wordt verklaard dat zij onregelmatig en kennelijk onredelijk is ontslagen en dat zij recht heeft op de Cessantia-uitkering op grond van de Cessantia Landsverordening alsmede dat Goede Bouw bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld tot betaling van, kort samengevat, i) Afl. 5.540,00 ter zake van onregelmatig ontslag; ii) Afl. 1.729,80 ter zake van opzegging tegen het einde van de maand; iii) Afl. 4.393,83 ter zake van Cessantia; iv) Afl. 1.395,00 ter zake van niet genoten vakantiedagen en v) een billijke vergoeding van Afl. 19.040,00, alles vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van Goede Bouw in de kosten. Aan de verzoeken heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat Goede Bouw haar bij brief van 11 oktober 2019 zonder dringende reden en zonder haar instemming heeft ontslagen. Goede Bouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.3.
Het Gerecht heeft de verzoeken van [appellant] afgewezen. Het Gerecht heeft daartoe, onder meer, overwogen dat [appellant] niet afdoende heeft toegelicht op welke grond, anders dan uit hoofde van een arbeidsovereenkomst, Goede Bouw aan haar na 11 oktober 2019 steeds salaris heeft betaald, noch waarom zij op 13 november 2019 Goede Bouw op de hoogte heeft gebracht van de bevindingen van de controle bij de SVB. Het Gerecht heeft geoordeeld dat zonder deze nadere toelichting [appellant] haar stelling dat Goede Bouw de arbeidsovereenkomst bij brief van 11 oktober 2019 eenzijdig heeft opgezegd onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd.
2.4. [
appellant] persisteert in hoger beroep bij haar standpunt dat Goede Bouw de arbeidsovereenkomst bij brief van 11 oktober 2019 onregelmatig en kennelijk onredelijk heeft opgezegd. Goede Bouw betwist dit en voert tot verweer aan dat [appellant] na 11 oktober 2019 bij haar in dienst is gebleven. Goede Bouw heeft dat verweer uitgewerkt door te stellen dat [appellant] na 11 oktober 2019 naar de Directie Arbeid is gestapt omdat zij niet met haar “ontslag” instemde en meende dat zij recht had op een beëindigingsvergoeding, althans recht had op doorbetaling van haar loon. Goede Bouw stelt dat zij de Directie Arbeid daarop heeft laten weten dat als [appellant] meende dat zij nog in dienst was, zij dit zouden respecteren en dat [appellant] normaal haar salaris zou blijven ontvangen. Het Hof overweegt als volgt.
2.5.
Dit betoog correspondeert met de in de hiervoor onder 2. (viii) aangehaalde brief van Goede Bouw van 29 november 2019 beschreven gang van zaken. Die beschrijving komt getrouw en geloofwaardig over. Het is door de naam van de contactpersoon bij de Directie Arbeid ([naam]) objectief controleerbaar en het strookt met de salarisbetalingen van na 11 oktober 2019 en met het feit dat [appellant] zich op 13 november 2019 bij de SVB heeft gemeld en op die datum haar controlekaart aan Goede Bouw heeft opgestuurd en de nieuwe controledatum bij de SVB heeft doorgegeven. [appellant] heeft de inhoud van de brief ook niet betwist. Bovendien stond [appellant] - zo heeft het Gerecht onbestreden in hoger beroep vastgesteld - tot aan de laatste controledatum bij de SVB (16 januari 2020), de datum dat zij weer arbeidsgeschikt is verklaard, bij Goede Bouw als werknemer geregistreerd. Dit alles wijst erop dat ook na 11 oktober 2019 nog sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen partijen.
2.6.
Dat brengt het Hof bij hetgeen [appellant] daartegen heeft ingebracht, namelijk, kort samengevat:
a.) dat zij de salarisbetalingen van na 11 oktober 2019 (oktober en november 2019) heeft aangemerkt als een vergoeding ter zake van onregelmatig ontslag (oktober) en als een voorschot op de schadevergoeding (november) en de maand november heeft verrekend met haar schadevordering;
b.) dat zij op 13 november 2019 haar controlekaart bij de SVB niet op eigen initiatief maar op aandringen van Goede Bouw aan haar heeft opgestuurd, waarbij zij zich voor het gestelde aandringen van Goede Bouw mede beroept op de brief van Goede Bouw van 11 oktober 2019, waarin staat dat haar controlekaart een vereiste is om betalingen van de SVB te ontvangen;
c.) en eerst ter zitting in hoger beroep: dat zij het salaris over oktober 2019 pas in december 2019 heeft ontvangen, dus na de brief van Goede Bouw van 28 november 2019.
2.7.
Het verweer faalt op alle onderdelen.
Ad a.)
De gestelde verrekening doet - wat daar ook van zij - niet af aan het feit dat Goede Bouw het salaris heeft doorbetaald en daarmee ernaar heeft gehandeld dat [appellant] nog bij haar in dienst was. Daartegenover is niets dat erop wijst dat [appellant] het salaris als een voorschot op haar vorderingen ter zake van onregelmatig ontslag en tot schadevergoeding heeft beschouwd en met die vorderingen heeft verrekend. [appellant] heeft ook nagelaten dit aan de werkgever kenbaar te maken.
Ad b.)
Het gestelde aandringen van Goede Bouw - wat daar ook van zij - wijst juist erop dat het dienstverband op 13 november 2019 nog bestond, terwijl in de brief van 11 oktober 2019 niet valt te lezen dat Goede Bouw - ondanks een beëindiging van het dienstverband - erop aandringt dat [appellant] haar van nieuwe controleafspraken bij de SVB op de hoogte blijft houden; in tegendeel, in die brief valt juist te lezen dat [appellant] zich verder vanwege de beëindiging rechtstreeks tot de SVB moet wenden.
Ad c.)
De stelling dat Goede Bouw het salaris van oktober 2019 pas na de brief van [appellant] van 28 november 2019 heeft betaald is niet onderbouwd. Dat klemt temeer waar Goede Bouw de gestelde salarisbetalingen al in eerste aanleg met salarisslips heeft onderbouwd en de tijdstippen van de salarisbetalingen niet eerder punt van discussie zijn geweest.
2.8.
Het Hof concludeert dat het dienstverband na 11 oktober 2019 is voortgezet. Reeds daarom kan van het door [appellant] gestelde onregelmatige en kennelijk onredelijke ontslag op 11 oktober 2019 geen sprake zijn. De afwijzing van haar vorderingen, die alle gebaseerd zijn op de stelling van [appellant] dat zij op 11 oktober 2019 is ontslagen, houdt in hoger beroep dus stand.
2.9.
De slotsom is dat de bestreden beschikking zal worden bevestigd en dat [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij als na te melden zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vergunt [appellant] verlof om kosteloos te procederen;
bevestigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Goede Bouw gevallen tot op heden begroot op Afl. 3.000,00.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.S. Arnold, M.W. Scholte en Th.G. Lautenbach, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 31 augustus 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.