ECLI:NL:OGHACMB:2021:316

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
AUA2020H00168
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzetting ouderlijk gezag en omgangsregeling in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontzetting van het ouderlijk gezag van een moeder over haar minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, had geen gronden van beroep aangevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 mei 2021 verzocht de moeder om uitstel om een advocaat te vinden en heeft zij haar standpunten toegelicht. De voogdijraad had eerder een rapport opgesteld waarin werd gesteld dat de moeder niet in staat was om voor haar kind te zorgen, wat leidde tot de voorlopige ondertoezichtstelling van het kind.

Het Hof overwoog dat de ontzetting uit het ouderlijk gezag een verstrekkende maatregel is en dat de moeder in de korte periode sinds de ondertoezichtstelling nauwelijks de kans had gehad om aan haar situatie te werken. Het Hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de ontwikkeling van het kind ernstig in gevaar was en dat de moeder met de juiste begeleiding in staat zou kunnen zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar kind op zich te nemen. Het Hof heeft de zaak aangehouden voor nader onderzoek naar een begeleidingstraject voor de moeder en heeft een omgangsregeling vastgesteld waarbij de moeder twee halve dagen per week onder supervisie contact kan hebben met haar kind. Het verzoek om benoeming van een andere gezinsvoogd en het informatieverzoek van de moeder werden afgewezen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Beschikking no.:
Registratienummer: AUA202001802 en AUA202002265 - AUA2020H00168
Uitspraak: 31 augustus 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk belanghebbende,
thans appellante,
gemachtigde: mr. D. Emerencia,
tegen
DE VOOGDIJRAAD,
kantoorhoudende in Aruba,
oorspronkelijk verzoekster,
thans geïntimeerde appellante,
gemachtigde: mr. N.S. Gravenstijn.
De partijen worden hierna de moeder en de Voogdijraad genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij beroepschrift van 17 november 2020, ingekomen ter griffie op dezelfde datum, is de moeder in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 22 september 2020 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
Bij dit beroepschrift, met productie, heeft de moeder geen gronden van het beroep aangevoerd.
1.3
Op 11 mei 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de moeder om uitstel heeft verzocht om een advocaat te vinden die haar kosteloos kan bijstaan. De moeder heeft toegelicht dat zij de e-mail waarbij de zitting is aangekondigd laat heeft ontvangen en toen vanwege tijdgebrek geen advocaat heeft kunnen vinden. De zaak is vervolgens aangehouden tot de eerst volgende zitting op 5 juli 2021. Partijen hebben tijdens deze mondelinge behandeling de gronden van beroep respectievelijk verweer aangevoerd alsmede hun standpunten toegelicht, mr. Emerencia voornoemd aan de hand van aantekeningen (met aangehecht een bewijs van onvermogen) en onder verwijzing naar producties die aan het hof zijn overgelegd. De moeder verzoekt primair vernietiging van de bestreden beschikking en subsidiair een ruimere omgangsregeling (met opbouw), vaststelling van een informatieplicht in die zin dat haar de verblijfplaats van haar zoon wordt meegedeeld en dat zij op de hoogte wordt gehouden van zijn welzijn alsmede benoeming van een andere gezinsvoogd. De voogdijraad concludeert tot bevestiging van de bestreden beschikking.
1.4
Beschikking is gevraagd en bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
De moeder is moeder van de minderjarige [kind], geboren op [geboortedatum] 2019 te Aruba, hierna: de minderjarige.
2.2
De minderjarige is voorlopig onder toezicht gesteld van de voogdijraad (bij telefonische uitspraak van 20 april 2020, welke uitspraak op 30 april 2020 werd bevestigd) en in een pleeggezin geplaatst.
2.3
De voogdijraad heeft een rapport d.d. 17 juli 2020 opgemaakt, waarin staat, voor zover van belang:
“Moeder kreeg vanaf begin maart hulp van Directie Sociale Zaken (DSZ) en werd door DSZ geholpen een plek te krijgen in de vrouwenshelter van FHMDD(Hof: Fundacion pa Hende Muhe den Dificultad)
Echter door het slechte gedrag van moeder in de vrouwenshelter heeft FHMDD besloten dat moeder niet meer in de shelter mag blijven en dat zij op maandag 20 april 2020 de shelter moet verlaten.
(…)
Moeder heeft ook een beladen verleden. Moeder werd als kind door haar toenmalige stiefvader seksueel misbruikt. Ze had zelf (…) in een internaat gewoond en kreeg ook jarenlang begeleiding van een gezinsvoogdes van Fundacion Gui’Ami (FGM) onder een OTS maatregel. Moeder werd ook met normoverschrijdendegedragsstoornis gediagnosticeerd.
(…)
Gezien de zorgelijke situatie besloot de DVR (Hof: Directie Voogdijraad) een kinderbeschermingsmaatregel te verzoeken dat de minderjarige tegen zedelijke en lichamelijke ondergang zou beschermen. Op 20 april 2020 hebben RO’s een VOTS telefonisch verzocht en (…) verkregen. (…).
Na 3 maanden VOTS zagen de hulpverlenende instanties geen vooruitgang en besloten een stop te zetten aan de hulpverlening omdat moeder geen interesse en inzicht heeft en ook niet te begeleiden is. Informanten bevestigden ook wat de hulpverleners hebben geconstateerd; moeder verwaarloosd de minderjarige fysiek en emotioneel, grootmoeder m/z die als een beschermende factor werd gezien niet weerbaar is tegen moeder en dat zij zelf de minderjarige mishandeld wanneer zij hem moet corrigeren en dat zij niet altijd de waarheid verteld aan de hulpverleners.
Gezien de gezonde en veilige ontwikkeling van de minderjarige bedreigd wordt werd er in een multidisciplinair overleg bij DVR (Hof: Directie Sociale Zaken) besloten dat een ontzetting uit het ouderlijk gezag van moeder verzocht zal worden.”
2.4
In een psychologisch rapport van de Sociaal Psychiatrische Dienst van 6 mei 2021(productie 1 bij de zittingsaantekeningen in hoger beroep van mr. Emerencia) heeft psycholoog Eva Rusz het volgende geschreven:
“I have met [appellant], born [geboortedatum] 2001 three (3) times.
On march 29, I observed how she was interacting with her son at Fundacion Guiami.
Her son [kind] meets his mother there once a week.
The son shows happy emotions when he sees his mother.
He raises his hands showing he wants to hug her.
Mother kisses him and the son kiss his mother back.
The son is playing with a car and the mother is interacting and helping him when he falls and when he is stuck with the truck he plays with.
The mother, [appellant] is showing motherly skills in protection, guidance and also encouraging him.
She shows a good and normal attachment style towards her son, caring and comforting him.”

3.De beoordeling

3.1
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht, uitvoerbaar bij voorraad, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing van 23 juli 2020 en overeenkomstig het verzoek van de voogdijraad van 16 september 2020 de moeder ontzet uit het ouderlijk gezag over de minderjarige [kind], geboren op [geboortedatum] 2019 in Aruba, en de voogdij over voornoemde minderjarige opgedragen aan Fundacion Gui’ Ami, hierna: FGM.
3.2
De moeder is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe aan dat in eerste aanleg enkel acht geslagen is op het rapport van de voogdijraad zonder dat aandacht is besteed aan haar kant van het verhaal. De moeder ontkent dat zij niet begeleidbaar is. Zij heeft wel een gespannen relatie met FGM, maar dat komt omdat zij als een klein kind wordt behandeld en haar mening niet belangrijk wordt gevonden. Ook heeft het te maken met het feit dat zijzelf in het verleden onder toezicht is geplaatst. Daardoor is sprake van vooringenomenheid aan de zijde van zowel de FGM als de voogdijraad. De moeder stelt dat uit de verklaring van Eva Rusz blijkt dat er een normale interactie is tussen haar en de minderjarige, dat zij sinds april dit jaar onder behandeling is van Respaldo en dat zij is goedgekeurd voor een sociaal vormingstraject en daar inmiddels is gestart. Deze laatste behandeling heeft betrekking op het behandelen en verwerken van oude trauma’s uit haar jeugd. De moeder stelt dat zij uit huis is gegaan omdat een familielid (oom) thuis problemen maakte, niet omdat zijzelf problemen maakte, en dat dit familielid inmiddels de woning heeft verlaten.
3.3
Het Hof overweegt als volgt. Artikel 1:269 lid 1 BW bepaalt: “Indien de rechter in eerste aanleg het in het belang van het kind noodzakelijk oordeelt, kan hij een ouder van het ouderlijk gezag over een of meer van zijn kinderen ontzetten, op grond van:
a. misbruik van het gezag, of grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van een of meer kinderen;
b. slecht levensgedrag;
c. onherroepelijke veroordeling:
(…)
d. het in ernstige mate veronachtzamen van de aanwijzingen van de gezinsvoogd of belemmeren van een krachtens de artikelen 262 en 263 bevolen opneming;
e. het bestaan van gegronde vrees voor verwaarlozing van de belangen van het kind, doordat de ouder het kind terugeist of terugneemt van anderen, die diens verzorging en opvoeding op zich hebben genomen.”
3.4
Voorop wordt gesteld dat beëindiging van het gezag een verstrekkende maatregel is. Indien blijkt dat ouders, binnen een voor de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbare termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kind niet op zich kunnen nemen, dient de maatregel tot gezagsbeëindiging te worden overwogen waarbij het gezag zo mogelijk wordt overgedragen aan de feitelijke opvoeders zoals de pleegouders. Dit is een concretisering van het belang dat een kind heeft bij stabiliteit en continuïteit in de verzorging en opvoeding. Uitgangspunt is dat een kinderbeschermingsmaatregel in beginsel tijdelijk moet zijn, maar dat de belangen van het kind om – na het verstrijken van een aanzienlijke periode – zijn feitelijke gezinssituatie bij pleegouders te kunnen voortzetten, kunnen prevaleren boven de belangen van de ouders bij gezinshereniging.
3.5
Tegen deze achtergrond beschouwd overweegt het Hof als volgt. De VOTS is uitgesproken in april 2020. Reeds vijf maanden later is een verzoek tot ontzetting uit het ouderlijk gezag ingediend, te weten op 16 september 2020. De moeder heeft in die korte periode nauwelijks de kans gehad aan zichzelf en aan een moeder/kind band te werken. Het Hof acht het te prematuur – mede gelet op de ontwikkelingen nadat het rapport van de voogdijraad is geschreven – om reeds nu te concluderen dat een terugplaatsing van de minderjarige naar moeder niet tot de mogelijkheden zou behoren en dat om die reden tot beëindiging van het gezag over zou moeten worden gegaan. Het standpunt van de voogdijraad dat de moeder niet begeleidbaar is lijkt, door de korte periode tussen het uitspreken van de VOTS en het rapport van de voogdijraad van 17 juli 2020, mede te zijn ingegeven door het OTS-verleden van de moeder zelf, waarbij zij ook met de voogdijraad te maken heeft gehad. Nu echter is de situatie een andere en is zij niet de minderjarige die onder toezicht staat, maar de moeder wier kind onder toezicht is gesteld. Vanuit die rol van moeder zou bekeken moeten worden of de moeder zich laat begeleiden bij het verzorgen en opvoeden van de minderjarige. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn er immers in eerste instantie op gericht de ouder zoveel mogelijk te faciliteren de taak in de verzorging en opvoeding van minderjarige waar nodig te verbeteren en alsnog naar behoren te vervullen. Het rapport van de voogdijraad wekt evenwel de indruk dat de nadruk wordt gelegd op de constatering dat de moeder niet in staat is voor de minderjarige te zorgen, terwijl het daarin niet gaat over hoe zij dat in de (nabije) toekomst wel zou kunnen, wat zij daarvoor nodig heeft en hoe de voogdijraad of andere (hulpverlenende) instanties haar daarbij kunnen helpen.
3.6
Het Hof ziet geen aanwijzingen dat thans geconcludeerd kan worden dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het ziet vooralsnog evenmin grond voor de conclusie dat de moeder met hulp en steun niet in staat zal zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn (alsnog) te kunnen te dragen. Hierbij worden de volgende omstandigheden in aanmerking genomen: de relatief jonge leeftijd van moeder, haar eigen verleden met een kinderbeschermingsmaatregel, de verbeterde thuissituatie (de oom die voor problemen zorgde heeft het huis inmiddels verlaten), de bereidheid van grootmoeder, bij wie de moeder woont, om hulp te bieden, alsmede de inspanningen en bereidheid van moeder om aan zichzelf te werken door in therapie te gaan, zoals daarvan ter zitting is gebleken. Gelet ook op de jonge leeftijd van de minderjarige en de korte periode dat hij in het pleeggezin verblijft, is er thans nog geen sprake van onzekerheid voor de minderjarige over zijn toekomstige opvoedingssituatie (opgroeien in een pleeggezin of bij zijn moeder), waardoor de ontwikkeling van minderjarige schade zou (kunnen) oplopen. Er zijn voorts, althans op dit moment, onvoldoende concrete aanwijzingen dat de moeder de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige in gevaar zou brengen.
3.7
Het Hof zal de zaak aanhouden voor nader onderzoek van de voogdijraad naar een concreet begeleidingstraject van moeder, waarbij alle omstandigheden van het geval naar de huidige situatie meegenomen dienen te worden, en de zaak naar de rol verwijzen van 30 november 2021 voor het overleggen van een aanvullend rapport. De zaak zal vervolgens besproken worden op de zitting (per videoconferentie) van 16 december 2021, 14.00 uur.
3.8
De moeder heeft zich ook op het standpunt gesteld dat de omgangsregeling zou moeten worden uitgebreid in die zin dat de minderjarige in het weekeinde bij moeder kan verblijven en dat dit, gezien de verbeterde omstandigheden in de thuissituatie, bij grootmoeder zou kunnen plaatsvinden. Het Hof volgt de moeder in dit verzoek en zal de omgangsregeling uitbreiden naar twee halve dagen per week in de thuissituatie, bij grootmoeder. Daarbij zal, indien zulks verantwoord is, moeten worden toegewerkt naar een verdere uitbouw van de omgangsregeling. De omgangsregeling zal om te beginnen nog onder supervisie bij grootmoeder thuis dienen plaats te vinden, maar zodra de voogdijraad het verantwoord acht zou de omgangsregeling zonder supervisie moeten plaatsvinden.
3.9
Het verzoek tot benoeming van een andere gezinsvoogd zal het Hof afwijzen. Het enkele feit dat het niet echt “botert” met de huidige gezinsvoogd is daartoe niet voldoende.
3.1
Het informatieverzoek van de moeder wordt eveneens afgewezen, nu de wettelijke grondslag daarvoor artikel 1:377b BW is en deze bepaling slechts betrekking heeft op de informatieplicht van de ene ouder jegens de andere ouder.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verleent de moeder verlof om kosteloos te procederen;
draagt de voogdijrapport op nader onderzoek uit te voeren zoals bedoeld in rov. 3.7;
verwijst de zaak naar de rol van 30 november 2020 voor akte aan de zijde van de voogdijraad;
houdt iedere verdere beslissing wat betreft het verzoek tot ontzetting uit het ouderlijk gezag aan;
stelt een omgangsregeling (in eerste instantie onder supervisie) tussen de moeder en de minderjarige vast van twee halve dagen per week;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Th.G. Lautenbach, S. Verheijen en A.S. Arnold, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 31 augustus 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.