ECLI:NL:OGHACMB:2021:315

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
AUA2020H00154
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin zijn verzoek om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind en een omgangsregeling werd afgewezen. De vader heeft op 26 oktober 2020 beroep aangetekend tegen de beschikking van 15 september 2020. In de eerste aanleg werd geoordeeld dat de moeder niet in staat is om gezamenlijk met de vader beslissingen te nemen over de minderjarige, en dat omgang op dat moment niet in het belang van het kind was. De vader is het niet eens met deze beslissing en stelt dat het Gerecht zich heeft gebaseerd op een eenzijdig rapport zonder deugdelijk onderzoek door de Voogdijraad. Hij vraagt om een nieuw onderzoek door de Voogdijraad, waarbij ook de mening van de minderjarige en andere betrokkenen wordt meegenomen. Het Hof heeft besloten dat er onvoldoende informatie is om een beslissing te nemen en heeft een onderzoek door de Voogdijraad gelast. De zaak is aangehouden in afwachting van dit onderzoek, en een nieuwe zitting is gepland voor 30 november 2021.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Beschikking no.:
Registratienummer: AUA202000459 - AUA2020H00154
Uitspraak: 31 augustus 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verzoeker,
thans appellant,
gemachtigde: mr. G.L. Griffith.
tegen
[GEINTIMEERDE],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verweerster,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.M. Malmberg.
De partijen worden hierna de vader en de moeder genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij beroepschrift van 26 oktober 2020, ingekomen ter griffie op dezelfde datum, is de vader in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 15 september 2020 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
Bij dit beroepschrift heeft de vader de gronden van het beroep aangevoerd en verzocht i) de vader gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over de minderjarige; ii) een omgangsregeling te bepalen tussen de vader en de minderjarige en iii) kosteloos in hoger beroep te mogen procederen.
1.3
Op 6 juli 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De moeder heeft hierbij een verweerschrift (met producties) ingediend en voorgedragen. Zij vraagt eveneens toestemming kosteloos te mogen procederen en concludeert tot bevestiging van de bestreden beschikking. Verder hebben partijen hun standpunten (nader) toegelicht en hebben zij vragen van het Hof beantwoord. Vervolgens is de zaak naar de rol van 27 juli 2021 verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van de vader om zich te kunnen uitlaten over de producties die bij verweerschrift zijn overgelegd. Deze akte is door de vader genomen ter rolle van 27 juli 2021.
1.4
Beschikking is gevraagd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
In eerste aanleg heeft de vader wijziging van het gezag verzocht, in die zin dat de vader gezamenlijk met de moeder met het gezag over de minderjarige [kind], geboren in Aruba op [geboortedatum] 2010, wordt belast en vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht het verzoek van de vader tot wijziging van het gezag afgewezen omdat – kort gezegd – gelet op de omstandigheden van het geval niet in redelijkheid van de moeder kan worden verwacht dat zij gezamenlijk met de vader overlegt met betrekking tot de te nemen beslissingen aangaande de minderjarige. Bovendien is in de gegeven de omstandigheden niet aannemelijk dat verbetering op het gebied van communicatie te verwachten is. De verzochte omgangsregeling heeft het Gerecht afgewezen omdat omgang op dit moment en in de nabije toekomst in het belang van de minderjarige niet wenselijk is.
2.2
De vader is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe aan dat het Gerecht enkel op grond van een eenzijdig rapport van Fundacion pa Hende Muhe den Dificultad en zonder deugdelijk onderzoek door de Voogdijraad te laten uitvoeren tot deze beslissingen – geen gezamenlijk gezag en geen omgangsregeling – is gekomen. De vader stelt dat hij altijd een hechte band heeft gehad met de minderjarige, dat moeder weigert om vader contact te laten hebben met de minderjarige en dat de minderjarige vader mist nu zij en de moeder elders verblijven. Het is in het belang van alle betrokkenen dat er een deugdelijke en evenwichtig onderzoek door de Voogdijraad plaats zal vinden waarbij de vader en de minderjarige betrokken worden.
2.3
Het Hof overweegt als volgt. Artikel 810 Rv bepaalt dat de rechter in zaken betreffende minderjarigen, indien hij dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk acht, het advies van de Voogdijraad kan inwinnen. Hij kan de Raad daartoe in elke stand van de zaak oproepen. Het Gerecht heeft zijn beslissing gebaseerd op de stukken uit het dossier, te weten een psychologisch rapport van Fundacion pa Hende Muhe den Dificultad en bijbehorende verklaring van de psycholoog en het verhandelde ter zitting, waarbij de Voogdijraad aanwezig was en bij die gelegenheid heeft verklaard dat de Raad achter het rapport van de Fundacion pa Hende Muhe den Dificultad staat. In hoger beroep heeft de moeder als aanvulling op deze stukken, onder meer, nog een verslag/verklaring van Fundacion pa Hende Muhe den Dificultad en een voortgangsbrief van psychologie praktijk Psymia met betrekking tot het traject van de minderjarige van 30 juni 2021 overgelegd.
2.4
Het Hof acht zich daarmee nog onvoldoende voorgelicht en ziet aanleiding een onderzoek te gelasten door de Voogdijraad naar de geschilpunten die in deze procedure aan de orde zijn, te weten het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige en hierover een advies uit te brengen. Het Hof hecht eraan dat de Voogdijraad bij haar onderzoek een niet te beperkte insteek neemt maar de onderzoeksvraag breed uitzet in die zin dat diverse ketenpartners, waaronder de school van de minderjarige en het blijf van mijn lijf huis, alwaar moeder naar haar zeggen ter zitting in hoger beroep sedert 6 juni 2021 weer heeft verbleven, bij het onderzoek zullen worden betrokken. Ook komt het het Hof wenselijk voor dat de minderjarige , onder meer, wordt gevraagd hoe zij het ervaart dat de vader op school verschijnt om haar te zien en te spreken. Verder zou ook onderzocht moeten worden in hoeverre het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling tot de mogelijkheden behoort, waarbij eventueel een opbouw is opgenomen en/of begeleiding of supervisie van een derde, zoals een deskundige of een familielid. Na ontvangst van de rapportage zal een datum worden bepaald voor een verdere behandeling ter zitting.
2.5
In afwachting van het onderzoek en de rapportage, zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
draagt de Voogdijraad op een onderzoek te doen en advies uit te brengen, zoals bedoeld in rov. 2.4;
verwijst de zaak naar de rol van 30 november 2021 voor het nemen van een akte aan de zijde van de Voogdijraad voor overlegging van het Voogdijrapport P1;
bepaalt dat na ontvangst van de rapportage een datum zal worden bepaald voor een verdere behandeling ter zitting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Th.G. Lautenbach, M.W. Scholte en A.S. Arnold, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 31 augustus 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.