ECLI:NL:OGHACMB:2021:313

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
SXM2019H00076
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beheer van de nalatenschap en benoeming van beheerders in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de overdracht van het beheer van de nalatenschap van een overleden persoon. De zaak is aanhangig gemaakt door [appellant 1] en andere appellanten, die in eerste aanleg gedaagden waren. De appellanten zijn van mening dat de benoeming van de nieuwe beheerders van de nalatenschap, zoals vastgesteld door het Gerecht, onterecht is. Het Gerecht had eerder op 11 juni 2019 besloten dat [geïntimeerde 1] en [naam 1] als beheerders van de nalatenschap moesten worden aangesteld, en dat [appellant 1] zijn medewerking aan deze overdracht moest verlenen. De appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat deze beslissing onterecht is en dat het beheer bij [appellant 1] moet blijven.

Het Hof heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de appellanten in gebreke zijn gebleven met hun beheerstaken. Het Hof heeft geconcludeerd dat de beslissing van het Gerecht om nieuwe beheerders aan te stellen terecht was, gezien de tekortkomingen van [appellant 1] in het beheer van de nalatenschap. Het Hof heeft de klachten van de appellanten verworpen en het bestreden vonnis bevestigd. De appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het Hof heeft benadrukt dat zolang de nalatenschap onverdeeld is, alle partijen recht hebben op hun aandeel en dat beheersdaden alleen met instemming van alle deelgenoten kunnen worden verricht. De beslissing van het Hof is op 26 maart 2021 uitgesproken in Sint Maarten.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN

ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN

BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

V O N N I S
in de zaak van:

1.[APPELLANT 1],

wonend in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, verweerder in reconventie,
thans appellant,
2.
[APPELLANT 2],
3.
[APPELLANT 3],
4.
[APPELLANT 4],
5.
[APPELLANT 5],
allen wonend in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagden,
thans appellanten,
gemachtigde: mr. C.M. Marica,
- tegen –

1.[GEINTIMEERDE 1],

2.
[GEINTIMEERDE 2,
beiden wonend in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiseressen,
thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. R.A. Groeneveldt,
en

3.[MEDE-GEINTIMEERDE],

wonend in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.E. Duncan.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [appellanten] (c.s.), [geïntimeerden] (c.s.) en [mede-geïntimeerde].

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Voor het verloop van de procedure tot 6 december 2019 wordt verwezen naar de beschikking ex artikel 263a Rv van die datum.
1.2
Op de rolzitting van 17 januari 2020 hebben [geïntimeerden] c.s. en [mede-geïntimeerde] elk een akte uitlating genomen, en hebben [appellanten] c.s. daarvan afgezien.
1.3
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
Bij de beschikking van 6 december 2019 heeft het Hof – naast de niet-ontvankelijkverklaring van [appellanten] c.s. in hun verzoek om vergunning voor het instellen van tussentijds appel – het verzoekschrift ex artikel 263a Rv aangemerkt als akte van appel en aan partijen de mogelijkheid voorgelegd om de gronden van het verzoekschrift aan te merken als grieven, de verweerschriften aan te merken als memories van antwoord en de pleidooien te beschouwen als te zijn ingediend in het hoger beroep. De zaak is toen naar de rol verwezen voor akte uitlating om van partijen te vernemen of zij daarmee instemmen.
2.2
In hun aktes uitlating hebben [geïntimeerden] c.s. en [mede-geïntimeerde] te kennen gegeven in te stemmen met de bovenbedoelde behandeling van de zaak als hoger beroepszaak, terwijl [appellanten] c.s. van de mogelijkheid zich uit te laten geen gebruik hebben gemaakt. [mede-geïntimeerde] heeft voorts zijn conclusie aangepast, in voege dat hij heeft geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, al dan niet met verbetering van gronden, kosten rechtens.
2.3
Het Hof zal hieronder de zaak in hoger beroep beoordelen en zal daarbij zonodig aan de processtukken refereren als memorie van grieven, memorie(s) van antwoord en pleidooien.
2.4
Bij het vonnis van 11 juni 2019 (hierna: het bestreden vonnis) heeft het Gerecht – voor zover in hoger beroep van belang – op het ter comparitie door [geïntimeerden] c.s. en [mede-geïntimeerde] gedane verzoek, [geïntimeerde 1] en [naam 1] (hierna: [naam 1]) benoemd tot beheerders van de nalatenschap van de op [datum] 2001 overleden [naam 2] (hierna: [naam 2]) – van wie partijen de gezamenlijke erfgenamen zijn – en bepaald dat [appellant 1] zijn medewerking dient te verlenen aan de overdracht van het beheer van de nalatenschap. Hiertegen richt zich het hoger beroep, waarbij het Hof begrijpt dat de conclusie van [appellanten] c.s. ertoe strekt dat het bestreden vonnis in zoverre zal worden vernietigd dat de benoeming van [geïntimeerde 1] en [naam 1] tot beheerders zal vervallen en het beheer van [appellant 1] gehandhaafd blijft.
2.5
Het Hof verenigt zich met de bestreden beslissing, maakt deze tot de zijne en voegt daaraan het volgende toe. Het Gerecht heeft reeds in het tussenvonnis van 5 maart 2019 terecht geconstateerd dat de door [appellant 1] ten behoeve van de op te maken boedelbeschrijving overgelegde gegevens (producties bij de conclusie van antwoord van 14 november 2017 en de antwoordakte van 11 december 2018) volstrekt tekortschieten, waaruit geconcludeerd kan worden dat [appellant 1] ook toen al in gebreke bleef met de vervulling van een van zijn beheerstaken. De daarop geboden gelegenheid dit alsnog te doen, te weten bij de geplande comparitie van partijen, is ongebruikt voorbijgegaan. Dat het niet-verschijnen op de comparitie van partijen aan een vergissing van de gemachtigde te wijten zou zijn en niet aan onwil van [appellant 1] doet niet ter zake. Een en ander komt voor rekening en risico van [appellanten] c.s., die overigens door de vermelding van comparitiedatum en -tijdstip in het vonnis van 5 maart 2019 geacht moeten worden daarvan persoonlijk op de hoogte te zijn geweest. Aldus heeft [appellant 1] bij voortduring zijn taken als beheerder van de nalatenschap veronachtzaamd. Het Gerecht heeft in die situatie van falend beheer, die valt te kwalificeren als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 3:168 lid 3 BW, terecht het verzoek tot de beheerderswissel gehonoreerd, waarbij het Hof terzijde opmerkt dat het ingevolge artikel 3:168 BW gaat om een
verzoeken niet om een vermeerderde vordering (onderstreping Hof). Zoals hiervoor overwogen komt de reden van het niet-verschijnen voor rekening en risico van [appellanten] c.s. en is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor bij het nemen van de bestreden beslissing geen sprake geweest.
2.6
In het tussenvonnis van 5 maart 2019, r.ov. 4.6. had het Gerecht overigens reeds overwogen dat bij gebreke van de gegevens die [appellant 1] in het geding diende te brengen, op grond van artikel 3:168 BW op verzoek van de overige erfgenamen een andere beheerder zou kunnen worden benoemd om de boedelbeschrijving op te maken althans een andere regeling zou kunnen worden getroffen. In r.ov. 4.7. is daarbij overwogen dat partijen voorstellen kunnen doen voor derden die het beheer van [appellant 1] zouden kunnen overnemen. Daarom kan de beslissing van het Gerecht tot benoeming van andere beheerders, anders dan hij suggereert, niet een volslagen verrassing voor [appellant 1] zijn geweest.
2.7
De omstandigheid dat de nalatenschap bestaat uit de helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen erflater en zijn weduwe [appellant 5], staat niet in de weg aan de gegeven beheerdersbenoeming en vormt geen indicatie dat alleen [appellant 5] met het beheer belast zou kunnen worden. Evenmin staat het feit dat de uiteindelijke verdeling van de nalatenschap noodzakelijkerwijze samenvalt met de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap in de weg aan de bestreden beslissing. Er dient niet uit het oog verloren te worden dat partijen elk gerechtigd zijn tot hun
onverdeeldeaandeel in de nalatenschap en dat beheersdaden, buiten het geval van een rechterlijke regeling ex artikel 3:168 BW, slechts met instemming van
alledeelgenoten bevoegd verricht kunnen worden (onderstrepingen Hof). Zolang de nalatenschap onverdeeld is, maken partijen die handelen alsof een bepaald boedelbestanddeel van hen is zich dus schuldig aan onbevoegde beheersdaden.
2.8
Aan het eerst in hoger beroep gevoerde betoog van [appellanten] c.s. dat niet [appellant 1] maar twee tot de nalatenschap behorende N.V.’s, van welke [appellant 1] slechts de directeur is, belast zijn met het beheer, gaat het Hof voorbij. De N.V.’s zijn geen deelgenoten en zouden slechts dan met het beheer kunnen zijn belast als alle deelgenoten daarmee zouden hebben ingestemd dan wel op basis van een rechterlijke regeling ex artikel 3:168 BW. Dat daarvan sprake is, is gesteld noch gebleken. [geïntimeerden] c.s. en [mede-geïntimeerde] zeggen zelfs van het beheer door de N.V.’s niets te weten. De N.V.’s zouden zich dan ook hebben schuldig gemaakt aan onbevoegde beheershandelingen – zoals blijkt uit het onder 2.7 overwogene. Overigens wordt opgemerkt dat het feit dat in de nalatenschap kennelijk de aandelen in die N.V.’s vallen en [appellant 1] van die N.V.’s directeur is, niet in de weg staat aan de litigieuze beheerderswissel van de nalatenschap, bedoeld om te komen tot een boedelbeschrijving.
2.9
Al met al falen de klachten en is het hoger beroep tevergeefs voorgesteld. Het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen, meer in het bijzonder inzake de benoeming van de nieuwe beheerders en de door [appellant 1] te verlenen medewerking, zal worden bevestigd en [appellanten] c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, in de kosten van het hoger beroep van [geïntimeerden] c.s. en [mede-geïntimeerde] veroordeeld worden.
BESLISSING
Het Hof:
- bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen;
- verstaat dat het geding voor het overige door het Gerecht is of wordt hervat;
- veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten, tot op heden begroot op NAf 6.000,- (3 x tarief 5) aan gemachtigdensalaris aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. en NAf 4.000,- (2 x tarief 5) aan gemachtigdensalaris aan de zijde van [mede-geïntimeerde].
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, M.W. Scholte en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 26 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.