ECLI:NL:OGHACMB:2021:31

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
AUA2019H00259
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een eerder vonnis wegens bedrog door de wederpartij

In deze zaak heeft [Appellant c.s.] op 19 november 2019 een vordering tot herroeping ingesteld van een eerder door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie gewezen vonnis in de zaak AUA2018H00144, dat op 30 juli 2019 was uitgesproken. De herroeping is gebaseerd op de grond van bedrog, zoals bedoeld in artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het Land Aruba, als verweerder, heeft op 17 juli 2020 een verweerschrift ingediend. De behandeling van de vordering vond plaats op 2 september 2020 via een videoverbinding tussen Curaçao en Aruba.

Tijdens de procedure heeft het Hof vastgesteld dat het te herroepen vonnis op 31 oktober 2020 in kracht van gewijsde is gegaan. [Appellant c.s.] heeft de herroeping tijdig ingesteld, maar de vordering is afgewezen. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van bedrog dat na de uitspraak was ontdekt. De argumenten die [Appellant c.s.] aanvoerde, waren reeds eerder in de procedure naar voren gebracht en er was geen nieuw bewijs dat na de uitspraak was ontdekt. Het Hof concludeerde dat de herroeping niet kon worden gebruikt om het debat over deze stellingen voort te zetten.

Het Hof heeft de vordering tot herroeping afgewezen en er werd geen kostenveroordeling uitgesproken, gezien de hoedanigheid van de gemachtigden van het Land. De uitspraak werd gedaan op 19 januari 2021, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: AUA2019H00259 AUA201701743 AUA2018H00144
Uitspraak: 19 januari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak ex artikel 382 Rv van:
1.
[Appellant 1],
wonende in Aruba,
2. de naamloze vennootschap [
De Vennootschap],
gevestigd in Aruba,
verzoeker tot herroeping,
procederende in persoon onderscheidenlijk in de persoon van haar directeur,
tegen
het publiekrechtelijke lichaam
HET LAND ARUBA,
zetelend te Aruba,
verweerder tegen het verzoek tor herroeping,
gemachtigden: mrs. V. Emerencia, A.G. Giel en R. Webb.
De partijen worden hierna [Appellant 1], [De Vennootschap] en het Land genoemd. [Appellant 1] en [De Vennootschap] gezamenlijk zullen worden aangeduid als [Appellant c.s.]

1.Het verloop van de procedure

1.1
Op 19 november 2019 heeft [Appellant c.s.] een (door het Hof als zodanig opgevatte) vordering ingesteld tot herroeping van het door het Hof in de zaak onder nummer AUA2018H00144 gewezen en op 30 juli 2019 uitgesproken vonnis.
1.2
Het Land heeft op 17 juli 2020 een verweerschrift met producties ingediend.
1.3
De vordering is behandeld op 2 september 2020. De behandeling vond plaats via een videoverbinding tussen Curaçao (alwaar het Hof gezeten was) en Aruba (waar [Appellant 1] en de gemachtigden van het Land aanwezig waren). Ten behoeve van die zitting had [Appellant c.s.] een aantal stukken toegezonden.
1.4
Zoals ter zitting met partijen was besproken heeft het Land, per e-mailbericht van 3 september 2020, een akte met nadere producties toegezonden. [Appellant c.s.] heeft daarop bij e-mailbericht van 7 september 2020, met bijlage, gereageerd.
1.5
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
Het te herroepen vonnis is op 31 oktober 2020 in kracht van gewijsde gegaan. [Appellant c.s.] heeft het rechtsmiddel van herroeping binnen drie maanden nadien - en daarmee tijdig - ingesteld en kan in zijn vordering worden ontvangen.
2.2 [
Appellant c.s.] vordert herroeping op de grond genoemd onder a van artikel 382 Rv: bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd. Zodanig bedrog omvat mede het opzettelijk doen van onjuiste mededelingen en het verzwijgen van feiten die tot een voor de wederpartij gunstige afloop van de procedure zouden hebben kunnen leiden. In dit stadium - waarin ter beoordeling staat of het geding moet worden heropend - hoeft het bedrog nog niet te komen vaststaan maar is het voldoende dat blijkt van feiten en omstandigheden die zozeer de verdenking rechtvaardigen van bedrog dat de partij die zich bedrogen acht langs de weg van heropening van het geding de gelegenheid behoort te krijgen de zaak nogmaals aan de rechter voor te leggen opdat die met inachtneming van deze feiten en omstandigheden de zaak opnieuw beoordeelt.
2.3
Een vereiste is echter ook dat het gaat om bedrog dat pas na de te herroepen uitspraak is ontdekt. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De stellingen dat het Land voor de schulden waarop het zich beroept geen (naheffings)aanslagen heeft opgelegd, dat de door het Land overgelegde overzichten, waaronder dat van oktober 2017, niet kloppen en dat het Land in de civiele procedure in 2017/2019 ten onrechte en tegen beter weten in heeft gepretendeerd dat de in de overzichten vermelde aanslagen wel waren opgelegd, had [Appellant c.s.] (met name in hoger beroep) al tot de (centrale) grondslag gemaakt van zijn vorderingen zoals die bij de te herroepen uitspraak zijn beoordeeld. Voor die stellingen draagt [Appellant c.s.] thans ook geen nieuw, pas na de uitspraak ontdekt bewijs aan. Hooguit beroept [Appellant c.s.] zich op argumenten en kwalificaties die hun zijn aangereikt door de Nederlandse advocaat aan wie zij een cassatieadvies hadden gevraagd. In die omstandigheden kan het rechtsmiddel van herroeping niet worden gebruikt om het debat over die stellingen voort te zetten en het Hof ervan te overtuigen dat het die stellingen onjuist heeft beoordeeld.
2.4
De vordering zal worden afgewezen. Gelet op de hoedanigheid van de gemachtigden van het Land volgt er geen kostenveroordeling.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, M.W. Scholte en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 19 januari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.