Uitspraak
[Appellant 1],
De Vennootschap],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak heeft [Appellant c.s.] op 19 november 2019 een vordering tot herroeping ingesteld van een eerder door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie gewezen vonnis in de zaak AUA2018H00144, dat op 30 juli 2019 was uitgesproken. De herroeping is gebaseerd op de grond van bedrog, zoals bedoeld in artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het Land Aruba, als verweerder, heeft op 17 juli 2020 een verweerschrift ingediend. De behandeling van de vordering vond plaats op 2 september 2020 via een videoverbinding tussen Curaçao en Aruba.
Tijdens de procedure heeft het Hof vastgesteld dat het te herroepen vonnis op 31 oktober 2020 in kracht van gewijsde is gegaan. [Appellant c.s.] heeft de herroeping tijdig ingesteld, maar de vordering is afgewezen. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van bedrog dat na de uitspraak was ontdekt. De argumenten die [Appellant c.s.] aanvoerde, waren reeds eerder in de procedure naar voren gebracht en er was geen nieuw bewijs dat na de uitspraak was ontdekt. Het Hof concludeerde dat de herroeping niet kon worden gebruikt om het debat over deze stellingen voort te zetten.
Het Hof heeft de vordering tot herroeping afgewezen en er werd geen kostenveroordeling uitgesproken, gezien de hoedanigheid van de gemachtigden van het Land. De uitspraak werd gedaan op 19 januari 2021, in aanwezigheid van de griffier.