ECLI:NL:OGHACMB:2021:30

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
AUA2017H00206 en AUA2017H00210
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige benadeling in verhaalsmogelijkheden en schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om hoger beroep in twee civiele zaken, genummerd AUA2017H00206 en AUA2017H00210. De uitspraak vond plaats op 19 januari 2021. De appellanten, waaronder de naamloze vennootschap Vriecon Constructie N.V., hebben in hoger beroep de eerdere vonnissen betwist die hen aansprakelijk stelden voor onrechtmatige benadeling van de verhaalsmogelijkheden van de geïntimeerde partij, die in Nederland woont. De zaak draait om de vraag of de aandelenoverdracht door de appellanten een schijnhandeling was en of dit hen onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van de geïntimeerde. Het Hof heeft in zijn tussenvonnis van 9 juni 2020 partijen aangespoord om een regeling te verkennen, maar dit is niet gebeurd. Het Hof heeft vastgesteld dat de gevraagde informatie over de besteding van de verkoopopbrengst summier was en dat er onvoldoende gegevens waren om de schade te begroten. Uiteindelijk heeft het Hof de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat de geïntimeerde schade had geleden door de onrechtmatige handelingen van de appellanten. Het Hof heeft de bestreden vonnissen vernietigd en de appellanten hoofdelijk veroordeeld tot schadevergoeding, met een uitspraak die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: AUA201600884 (voorheen AR222/2016) –
AUA2017H00206 en AUA2017H00210
Uitspraak: 19 januari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak met nummer AUA2017H00206 van:

1.[Appellante 1 in zaak 206 en Geïntimeerde 1 in zaak 210],

2.
[Appellant 2 in zaak 206en Geïntimeerde 2 in zaak 210
],
beiden wonende in Aruba,
3. de naamloze vennootschap
VRIECON CONSTRUCTIE N.V.;
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk gedaagden,
thans appellanten,
gemachtigden: mrs. G. de Hoogd, J.P. Sjiem Fat en O.L. Sjiem Fat,
tegen
[Geïntimeerde in zaak 206en appellant in zaak 210
],
wonende in Nederland,
oorspronkelijk eiser,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. W.G.T.M. Kloes,
en in de zaak met nummer AUA2017H00210 van:
[Geïntimeerde in zaak 206 en
appellant in zaak 210],
wonende in Nederland,
oorspronkelijk eiser,
thans appellant,
gemachtigde: mr. W.G.T.M. Kloes,
tegen

1.[Appellante 1 in zaak 206en Geïntimeerde 1 in zaak 210],

2.
[Appellant 2 in zaak 206
en Geïntimeerde 2 in zaak 210],
beiden wonende in Aruba,
3. de naamloze vennootschap
VRIECON CONSTRUCTIE N.V.;
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk gedaagden,
thans geïntimeerden,
gemachtigden: mrs. G. de Hoogd, J.P. Sjiem Fat en O.L. Sjiem Fat.
De partijen worden hierna [Appellante 1 in zaak 206 en Geïntimeerde 1 in zaak 210], [Appellant 2 in zaak 206 en Geïntimeerde 2 in zaak 210
], Vriecon en [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] genoemd. De eerste drie gezamenlijk zullen ook worden aangeduid als [Appellanten c.s. in zaak 206 en Geïntimeerden c.s. in zaak 210].

1. Het verdere verloop van de procedures

1.1
Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnis van 9 juni 2020 waarbij de zaak is verwezen naar de rol voor akte uitlating zijdens [Appellanten c.s. in zaak 2016 en Geïntimeerden c.s. in zaak 210].
1.2
Op de rol van 25 augustus 2020 heeft [Appellanten c.s. in zaak 2016 en Geïntimeerden c.s. in zaak 210] een akte met producties genomen.
1.3 [
Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210
]heeft bij antwoordakte gereageerd.
1.4
Vonnis is nader bepaald op vandaag.
2. De verdere beoordeling
2.1
Hetgeen [Appellante 1 in zaak 206 en Geïntimeerde 1 in zaak 210] in voornoemde akte naar voren heeft gebracht leidt niet tot een ander oordeel over haar aansprakelijkheid.
2.2
Voor zover [Appellanten c.s. in zaak 2016 en Geïntimeerden c.s. in zaak 210] in die akte na vijf jaar procederen alsnog een rechtvaardiging proberen aan te leveren voor de aandelenoverdracht, geeft dat - door [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] gemotiveerd bestreden betoog - evenmin aanleiding om terug te komen van het oordeel dat deze overdracht een schijnhandeling betreft waarmee de betrokkenen onrechtmatig jegens [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] hebben gehandeld.
2.3
In het tussenvonnis heeft het Hof partijen uitdrukkelijk in overweging gegeven met elkaar in gesprek te gaan en de mogelijkheden van een regeling te verkennen. Dat zij dat hebben gedaan is niet gebleken. Mede daarom ziet het Hof geen heil in het gelasten van een comparitie en zal het thans eindvonnis wijzen.
2.4
Waar het gaat om de gevraagde informatie over de wijze waarop de opbrengst van de verkoop van Tanki Leendert is besteed, stelt het Hof vast dat de uitleg en de daarbij verschafte documentatie betrekkelijk summier zijn gebleven. Op basis van de thans beschikbare gegevens is het Hof niet in staat om de schade te begroten of zelfs maar te schatten.
2.5
Daarbij speelt mede een rol dat de vorderingen en stellingen van [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] en het daaropvolgende partijdebat nog onvoldoende richting geven aan de schadebepaling. Bij die schadebepaling gaat het er om dat [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] zoveel mogelijk wordt gebracht in de positie waarin hij zou hebben verkeerd wanneer het onrechtmatig handelen – de aandelenoverdracht, al dan niet in combinatie met het uitblijven van het buiten de vennootschap brengen van de verkoopopbrengst in 2013 – achterwege zou zijn gebleven. Voor zover die hypothetische situatie gunstiger is dan de huidige, dient het verschil te worden gecompenseerd. Daarbij dient steeds goed in het oog te worden gehouden dat de vennootschap zelf ten opzichte van [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] geen betalingsverplichtingen had. Voor zover [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] tot het resultaat in het project Tanki Leendert was gerechtigd is die aanspraak verdisconteerd in het bedrag dat [Appellant 2 in zaak 206 en Geïntimeerde 2 in zaak 210
]krachtens de in 2003 gesloten overeenkomst aan [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] moest betalen.
2.6
Relevant is dan wat er zou zijn gebeurd wanneer het beslag dat [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] in 2011 heeft proberen te leggen op de aandelen van [Appellant 2 in zaak 206 en Geïntimeerde 2 in zaak 210
]in Vriecon doel had getroffen. Reeds omdat [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] op 1 januari 2008 nog geen beslag had gelegd, en hij bovendien toen ook niet over een executoriale titel beschikte, kan de waarde van de schade in elk geval niet, zoals het Gerecht heeft gedaan, worden gesteld op de waarde van de aandelen per die datum, nog daargelaten dat een executoriale aandelenverkoop in de praktijk de nodige tijd in beslag neemt en het ook maar zeer de vraag is of er (externe) gegadigden waren geweest die de aandelen in een vennootschap als deze - een klein familie-bouwbedrijf, in sterke mate gebonden aan de grootaandeelhouder[Appellant 2 in zaak 206 en Geïntimeerde 2 in zaak 210
]- voor de getaxeerde waarde per 1 januari 2008 over te nemen. Mogelijk had [Appellante 1 in zaak 206 en Geïntimeerde 1 in zaak 210] de aandelen kunnen en willen kopen of was [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] zelf geïnteresseerd, om zo de gang van zaken binnen Vriecon te kunnen sturen, maar daarover zegt hij niets. De grote en, door [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] eigenlijk niet aangeroerde vraag is dus hoe, op welk moment en - vooral - tot welk bedrag [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] zich had weten te verhalen op de in de vennootschap aanwezige waarde.
2.7
Bij die stand van zaken kan evenmin veel zinnigs worden gezegd over de vraag in hoeverre [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] beter af was geweest wanneer de verkoopopbrengst in de vennootschap was gebleven en niet aan of ten behoeve van de aandeelhouders was uitgekeerd, zoals lijkt te zijn gebeurd met in elk geval de pensioenstortingen en de uitgave voor het huis van [Appellante 1 in zaak 206 en Geïntimeerde 1 in zaak 210]. Dat [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] als beslaglegger recht had gehad op eventuele dividenden rechtvaardigt nog niet zonder meer dat deze bedragen (naar rato van 60%; het aandelenbezit van [Appellant 2 in zaak 206 en Geïntimeerde 2 in zaak 210
]) als schade wordt aangemerkt die [Appellanten c.s. in zaak 2016 en Geïntimeerden c.s. in zaak 210] aan [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] dienen te vergoeden.
2.8
Voor een verantwoorde berekening of schatting van de schade is een heel nieuw debat nodig langs voorgaande lijnen, waarbij nadere gegevens en mogelijk ook instructie nodig zullen zijn. Daarvoor is in dit geding in dit stadium geen plaats meer en de beoordeling van deze lastige kwestie in twee instanties is ook te verkiezen. Omdat wel meer dan voldoende aannemelijk is dat [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] als gevolg van de onrechtmatige handelingen van [Appellanten c.s. in zaak 2016 en Geïntimeerden c.s. in zaak 210] enige schade heeft geleden, zal het Hof de zaak verwijzen naar de schadestaatprocedure, ook al was dit door [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] niet (expliciet) gevorderd.
2.9
Met het voorgaande zijn de grieven I tot en met III van [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] besproken; uit die bespreking volgt dat grief IV slaagt. De grieven 4 tot en 8 van [Appellanten c.s. in zaak 2016 en Geïntimeerden c.s. in zaak 210] zijn in het tussenvonnis verworpen. Grief 12 bestrijdt ongemotiveerd de kostenveroordeling en faalt omdat het Gerecht een juiste toepassing aan het liquidatietarief heeft gegeven. De overige grieven behoeven geen (verdere) behandeling.
2.1
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van voldoende gemotiveerde stellingen die - indien bewezen - tot een ander oordeel zouden kunnen leiden en het Hof gaat daarom aan hun bewijsaanbiedingen voorbij.
2.11
De mate waarin partijen over en weer in het gelijk dan wel het ongelijk zijn gesteld brengt mee dat in de zaak AUA2017H00210 (het appel van [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210]) de kosten worden gecompenseerd en dat in de zaak AUA2017H00206 (het appel van [Appellanten c.s. in zaak 206 en Geïntimeerden c.s. in zaak 210]) de kosten voor rekening van [Appellanten c.s. in zaak 206 en Geïntimeerden c.s. in zaak 210] worden gebracht, waarbij het tarief wordt gehanteerd dat past bij het in eerste aanleg toegewezen (en met dit appel bestreden) bedrag, wat betreft het pleidooi en de akte - die betrekkingen hebben op beide appels - voor de helft van het aantal punten, derhalve: 2,75 punt x Afl. 5.500,- = Afl. 15.125,-.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt de bestreden vonnissen en doet opnieuw recht:
veroordeelt [Appellanten c.s. in zaak 206 en Geïntimeerden c.s. in zaak 210] hoofdelijk om [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] te vergoeden de door hem als gevolg van het onder 2.12 tot en met 2.15 van het tussenvonnis omschreven onrechtmatig handelen geleden schade, nader op te maken bij staat;
veroordeelt [Appellanten c.s. in zaak 206 en Geïntimeerden c.s. in zaak 210] hoofdelijk in de kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] begroot op Afl. 8.139,63 voor verschotten en Afl. 16.500,- voor salaris van de gemachtigde;
veroordeelt [Appellant 2 in zaak 206 en Geïntimeerde 2 in zaak 210
]hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep in de zaak met nummer AUA2017H00206, aan de zijde van [Geïntimeerde in zaak 206 en appellant in zaak 210] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 15.125,- voor salaris van de gemachtigde;
compenseert de kosten van het geding in de appelzaak onder nummer AUA2017H00210, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 19 januari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.