Uitspraak
6 april 2020 in zaak nr. AUA201901565, in het geding tussen:
Procesverloop
28 november 2018 bezwaar gemaakt.
9 december 2020. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.J. Kock, advocaat, en de minister door mr. V.M. Emerencia. Zij hebben aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding met Aruba.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, wordt het uitblijven van een beschikking binnen de bij of krachtens landsverordening gestelde termijn, of, bij gebreke van een zodanige termijn, het uitblijven van een beschikking binnen twaalf weken nadat daartoe door de belanghebbende een verzoek is ingediend, gelijkgesteld met een afwijzende beschikking.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, kan beroep bij het Gerecht worden ingesteld tegen een op een bezwaarschrift genomen beslissing.
“I) een bevestiging dat het Perceel en/of het conceptontwerp buiten het bereik van de LRO valt en dus ook niet onderworpen zal zijn aan het gewijzigde verkavelingsbeleid op grond van de LRO,II) een bevestiging dat ter zake van het conceptontwerp een bouwvergunning zal worden verleend onder voorwaarde dat aan de wettelijke vereisten van de Bouw- en Woningverordening en het Bouwbesluit is voldaan.”
7 augustus 2018 geen beschikking in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Lar kan volgen. Appellant heeft de minister gevraagd of zijn conceptontwerp onder de werking van de LRO valt en of voor dat ontwerp een bouwvergunning onder voorwaarden zal worden verleend. De beantwoording van deze vragen kan niet op rechtsgevolg zijn gericht. Een antwoord van de minister over de toepasselijkheid van regelgeving doet geen bevoegdheid, recht of verplichting ontstaan of teniet voor een of meer anderen. Evenmin wordt daarmee de juridische status van een persoon of een zaak vastgesteld. Dit geldt eveneens voor een antwoord van de minister op de vraag of voor het ontwerp een bouwvergunning onder voorwaarden zal worden verleend. Een zodanige vergunning wordt uitsluitend verleend op grond van een daartoe ingediende aanvraag, die voorzien is van alle daarbij behorende stukken, en op voorwaarde dat aan alle (wettelijke) vereisten is voldaan. Het verzoek van 7 augustus 2018 is geen aanvraag in die zin. Voorts is gesteld noch gebleken dat het indienen van een zodanige aanvraag en het afwachten van de beslissing daarop, voor appellant onevenredig bezwarend zou zijn.
Omdat op het verzoek van appellant van 7 augustus 2018 geen beschikking kan volgen, kan vervolgens het uitblijven van een antwoord op dat verzoek niet op grond van artikel 9, tweede lid, van de Lar, worden gelijkgesteld met een afwijzende beschikking. Dit betekent dat de brief van
4 april 2019, waarin de minister aan appellant heeft medegedeeld dat zijn perceel bij verkaveling onder de werking van de LOR valt en zijn bouw- en verkavelingsplan niet zullen worden goedgekeurd, een eerste reactie is op het verzoek van 7 augustus 2018 en dus geen op een bezwaarschrift genomen beslissing, als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Lar. Het beroep van appellant is daarmee niet gericht tegen een beschikking en het Gerecht heeft zich daarom terecht, maar op een andere grond, onbevoegd verklaard om daarvan kennis te nemen.