ECLI:NL:OGHACMB:2021:3

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
AUA2020H00066
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen onbevoegdverklaring in bestuursrechtelijke zaak betreffende bouwvergunning en verkavelingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep van appellant. De appellant had op 7 augustus 2018 een verzoek ingediend bij de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu, waarin hij vroeg om een beschikking met betrekking tot de bouw van een condohotel op zijn perceel in Matividiri. Na het uitblijven van een beslissing op dit verzoek, maakte de appellant op 28 november 2018 bezwaar. De minister reageerde op 4 april 2019, maar het Gerecht oordeelde dat deze brief geen op een bezwaarschrift genomen beslissing was, zoals bedoeld in artikel 23 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).

Het Hof heeft de zaak op 9 december 2020 behandeld, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. R.J. Kock en de minister door mr. V.M. Emerencia. Het Hof overwoog dat de brief van 4 april 2019 geen beschikking was, omdat deze niet gericht was op rechtsgevolg en geen heroverweging van een eerdere beschikking inhield. Het verzoek van de appellant was niet voldoende om een beschikking te rechtvaardigen, en het uitblijven van een antwoord op dat verzoek kon niet gelijkgesteld worden met een afwijzende beschikking.

Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van het Hof houdt in dat de eerdere uitspraak van het Gerecht in stand blijft, en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 januari 2021.

Uitspraak

AUA2020H00066
Datum uitspraak: 8 januari 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van
6 april 2020 in zaak nr. AUA201901565, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister).

Procesverloop

Bij brief van 7 augustus 2018 heeft appellant bij de minister een verzoek ingediend als hierna onder 2 weergegeven.
Tegen het uitblijven van een beslissing op dat verzoek heeft appellant op
28 november 2018 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 4 april 2019 heeft de minister aan appellant het hierna onder 3 vermelde medegedeeld.
Bij de uitspraak van 6 april 2020 heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het door appellant tegen de brief van 4 april 2019 ingestelde beroep en de griffier opgedragen het beroepschrift van appellant door te zenden naar de minister ter behandeling als bezwaarschrift.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op Curaçao op
9 december 2020. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.J. Kock, advocaat, en de minister door mr. V.M. Emerencia. Zij hebben aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding met Aruba.
Overwegingen
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder een beschikking verstaan: een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, wordt het uitblijven van een beschikking binnen de bij of krachtens landsverordening gestelde termijn, of, bij gebreke van een zodanige termijn, het uitblijven van een beschikking binnen twaalf weken nadat daartoe door de belanghebbende een verzoek is ingediend, gelijkgesteld met een afwijzende beschikking.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, kan beroep bij het Gerecht worden ingesteld tegen een op een bezwaarschrift genomen beslissing.
Appellant is in het bezit van een in Matividiri gelegen stuk grond ter grootte van 76.000 m2 (hierna: het perceel) en hij is voornemens daarop een condohotel te bouwen. Bij brief van 7 augustus 2018 heeft hij de minister verzocht om aan hem een beschikking uit te brengen inhoudende:
“I) een bevestiging dat het Perceel en/of het conceptontwerp buiten het bereik van de LRO valt en dus ook niet onderworpen zal zijn aan het gewijzigde verkavelingsbeleid op grond van de LRO,II) een bevestiging dat ter zake van het conceptontwerp een bouwvergunning zal worden verleend onder voorwaarde dat aan de wettelijke vereisten van de Bouw- en Woningverordening en het Bouwbesluit is voldaan.”
Bij de brief van 4 april 2019 heeft de minister aan appellant medegedeeld dat het perceel bij verkaveling onder de werking van de Landsverordening Ruimtelijke Ontwikkeling (hierna: de LRO) valt en dat het verkavelingsplan en het bouwplan niet zullen worden goedgekeurd.
Appellant heeft bij het Gerecht beroep ingesteld omdat hij ervan uitgaat dat de brief van 4 april 2019 een beschikking is en die beschikking is gegeven hangende de bezwaarschriftprocedure tegen het uitblijven van een beschikking op zijn verzoek van 7 augustus 2018.
Het Gerecht heeft overwogen dat de brief van 4 april 2019 is geschreven naar aanleiding van het verzoek van 7 augustus 2018 en geen heroverweging behelst van enige beschikking naar aanleiding van het door appellant op 28 november 2018 gemaakte bezwaar. Gelet hierop, is de brief van 4 april 2019 geen op een bezwaarschrift genomen beslissing als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Lar, aldus het Gerecht.
Het Hof stelt voorop dat op het verzoek van appellant van
7 augustus 2018 geen beschikking in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Lar kan volgen. Appellant heeft de minister gevraagd of zijn conceptontwerp onder de werking van de LRO valt en of voor dat ontwerp een bouwvergunning onder voorwaarden zal worden verleend. De beantwoording van deze vragen kan niet op rechtsgevolg zijn gericht. Een antwoord van de minister over de toepasselijkheid van regelgeving doet geen bevoegdheid, recht of verplichting ontstaan of teniet voor een of meer anderen. Evenmin wordt daarmee de juridische status van een persoon of een zaak vastgesteld. Dit geldt eveneens voor een antwoord van de minister op de vraag of voor het ontwerp een bouwvergunning onder voorwaarden zal worden verleend. Een zodanige vergunning wordt uitsluitend verleend op grond van een daartoe ingediende aanvraag, die voorzien is van alle daarbij behorende stukken, en op voorwaarde dat aan alle (wettelijke) vereisten is voldaan. Het verzoek van 7 augustus 2018 is geen aanvraag in die zin. Voorts is gesteld noch gebleken dat het indienen van een zodanige aanvraag en het afwachten van de beslissing daarop, voor appellant onevenredig bezwarend zou zijn.
Omdat op het verzoek van appellant van 7 augustus 2018 geen beschikking kan volgen, kan vervolgens het uitblijven van een antwoord op dat verzoek niet op grond van artikel 9, tweede lid, van de Lar, worden gelijkgesteld met een afwijzende beschikking. Dit betekent dat de brief van
4 april 2019, waarin de minister aan appellant heeft medegedeeld dat zijn perceel bij verkaveling onder de werking van de LOR valt en zijn bouw- en verkavelingsplan niet zullen worden goedgekeurd, een eerste reactie is op het verzoek van 7 augustus 2018 en dus geen op een bezwaarschrift genomen beslissing, als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Lar. Het beroep van appellant is daarmee niet gericht tegen een beschikking en het Gerecht heeft zich daarom terecht, maar op een andere grond, onbevoegd verklaard om daarvan kennis te nemen.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met dien verstande dat verzending van het beroepschrift naar de minister ter behandeling als bezwaarschrift achterwege kan blijven.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Meyer-de Beer, griffier.
w.g. voorzitter
w.g. griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2021