ECLI:NL:OGHACMB:2021:296

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
BON2020H00043
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en vordering tot nihilstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en een vordering tot nihilstelling hiervan. De vader, die in Bonaire woont, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de eindbeschikking van het Gerecht van Bonaire, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld. De vader stelt dat zijn financiële situatie is veranderd en dat hij niet in staat is om de vastgestelde alimentatie te betalen. Het Hof heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de vader geen overtuigende bewijsstukken heeft overgelegd die zijn stellingen onderbouwen. De vader heeft weliswaar aangegeven dat hij geen inkomen of vermogen heeft, maar het Hof acht deze stellingen ongeloofwaardig. De vader heeft geen documentatie overgelegd die zijn claims ondersteunt en het Hof gaat er daarom vanuit dat zijn draagkracht nog steeds ruim is. De moeder, die ook in Bonaire woont, heeft geen verweerschrift ingediend. Het Hof bevestigt de eerdere beslissing van het Gerecht en oordeelt dat de behoefte van het kind en de hoogte van de alimentatie niet ter discussie staan. De bestreden beschikking wordt bevestigd en de kosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN

ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN

BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Beschikking in de zaak:
[APPELLANT],
wonende in Bonaire,
hierna te noemen: de vader,
oorspronkelijk verzoeker, thans appellant,
procederend in persoon,
tegen
[GEINTIMEERDE],
wonende in Bonaire,
oorspronkelijk verweerster, thans geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
procederend in persoon.
Partijen zijn de ouders van:
[kind], geboren op [geboortedatum] 2009 te Bonaire, hierna te noemen: het kind.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar de tussenbeschikking van 27 november 2019 en de eindbeschikking van 29 juli 2020. De inhoud van die beschikkingen geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De vader is op 7 augustus 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemde eindbeschikking. Tussen de dag van de bestreden eindbeschikking en het beroepschrift is een aantal, tot zowel het Gerecht als het Hof gerichte brieven, ingekomen. In zijn beroepschrift, met productie, heeft de vader de beroepsgronden geformuleerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt kennelijk ertoe dat het Hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en zijn verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie alsnog zal toewijzen.
1.3.
Een verweerschrift is niet ingekomen.
1.4.
Op 26 augustus 2020 heeft de vader een stuk met opschrift ‘Discovery – Article 843 AND art. 1:83 (BES)’ ingediend.
1.5.
Op 23 juli 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen.
1.6.
Ter zitting is beschikking bepaald op heden.

2.Ontvankelijkheid

De vader is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.

3.Beoordeling

3.1.
In het op 26 augustus 2020 ingediende stuk doet de vader beroep op ‘art. 1:83 (BES)’. Artikel 1:83
Burgerlijk Wetboek BES(BW BES) betreft echter de samenwoningsplicht van echtgenoten. Kennelijk bedoelt de vader artikel 1:83 van het Nederlandse
Burgerlijk Wetboeken van het
Burgerlijk Wetboekvan Curaçao en Sint Maarten, luidende: ‘Echtgenoten verschaffen elkaar desgevraagd inlichtingen over het door hen gevoerde bestuur alsmede over de stand van hun goederen en schulden.’ Met ‘Article 843’ bedoelt de vader kennelijk artikel 843a van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES(Rv BES).
3.2.
De onderhavige procedure betreft de kinderalimentatie. Het Gerecht heeft partijen in de tussenbeschikking van 27 november 2019 opgedragen gegevens omtrent hun draagkracht over te leggen. Indien partijen vervolgens tekortschieten in het voldoen aan de opdracht, kan de rechter daaraan de consequenties verbinden die hij geraden acht.
3.3.
In het op 26 augustus 2020 ingediende stuk beschuldigt de vader de moeder van fraude jegens hem en vraagt hij in dat kader inlichtingen en overlegging van stukken. Dit verzoek gaat het bestek van de onderhavige kinderalimentatiezaak te buiten. Voor zover een vermeerdering van het verzoek is beoogd, is deze in strijd met de eisen van een goede procesorde.
3.4.
Het Hof sluit zich aan bij de beslissing van het Gerecht dat, sedert de vaststelling van de kinderalimentatie door het Gerecht op 21 januari 2015 (E 28/2014), de relevante omstandigheden zich hebben gewijzigd en dat in beginsel een nieuwe beoordeling van de draagkracht van de vader en moeder en de behoefte van het kind moet plaatsvinden (artikel 1:401 lid 1 BW BES).
3.5.
De draagkracht van een onderhoudsplichtige is ‘zijn vermogen om uit de middelen waarover hij vermag te beschikken iets af te staan ten behoeve van den tot onderhoud gerechtigde’ (HR 25 mei 1962, NJ 1962/266). Daarbij komt het niet alleen aan op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te kunnen verwerven.
3.6.
Het Hof heeft ter zitting uitvoerig stilgestaan bij de huidige draagkracht van de vader. Waar leeft hij van indien hij, naar eigen zeggen, geen inkomen en vermogen heeft? Volgens de vader wordt hij geholpen door buitenlandse relaties. De vader zou buitenlandse ondernemingen hebben bijgestaan bij het veiligstellen van belangen van soms tientallen miljoenen US dollars. Uit dankbaarheid zouden deze ondernemingen de vader helpen. Voorts zijn er personen die zijn claims kennen en erop gokken dat hij in de toekomst veel geld zal ontvangen. Een soort ‘no win, no (re)pay’.
3.7.
Het Hof acht deze stellingen van de vader ongeloofwaardig; het ontbreekt ook aan enige staving. En voor zover hieraan wel geloof moet worden gehecht, leidt bedoelde buitenlandse hulp ertoe dat de vader vermogen heeft om uit de middelen waarover hij vermag te beschikken iets af te staan ten behoeve van zijn kind.
3.8.
In 2015 is het Gerecht uitgegaan van een zeer ruime draagkracht van de vader (US$ 250.000-300.000 per jaar). Het Hof gaat - nu de vader in het geheel geen openheid verschaft en geen documentatie geeft voor zijn stelling dat bedrog en tegenwerking van de instanties hem beletten om zijn verdiencapaciteit te verzilveren - ervan uit dat zijn draagkracht - inkomen en/of verdiencapaciteit - nog steeds ruim is en dat, zoals het Gerecht heeft geoordeeld, de draagkracht van de moeder daarbij in het niet valt, ook als die, zoals de vader betoogt, iets hoger is dan het Gerecht heeft aangenomen. Ook tegen de in 2015 vastgestelde behoefte van het kind van US$ 1.000 per maand heeft het Hof, mede gelet op die ruime draagkracht van de vader, geen bedenkingen.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt. De bestreden beschikking moet worden bevestigd. Partijen zijn gewezen echtgenoten en de kosten worden gecompenseerd.
Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden beschikking en compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.W.J. Meijer, M.W. Scholte en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 24 augustus 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.