ECLI:NL:OGHACMB:2021:294

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
BON2020H00056
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van gezag en evaluatie van ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van het gezag en de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van het Gerecht in eerste aanleg, verzocht om hem alleen of gezamenlijk met de moeder het gezag over de minderjarige toe te kennen. De moeder, die de minderjarige opvoedt, was het daar niet mee eens. Het Hof heeft vastgesteld dat de vader niet meer in het buitenland verblijft, wat een wijziging van omstandigheden met zich meebrengt. Echter, het Hof oordeelde dat de ouders nog steeds in een juridische strijd verwikkeld zijn, wat de belangen van het kind schaadt. De minderjarige heeft aangegeven dat hij getuige is geweest van conflicten tussen de ouders, wat belastend voor hem is. Het Hof concludeert dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is en dat de moeder momenteel beter in staat is om voor de minderjarige te zorgen. Het verzoek van de vader om een 'impact assessment' te laten uitvoeren werd afgewezen, omdat de situatie van de minderjarige is verbeterd en er geen aanwijzingen zijn voor een bedreiging van zijn geestelijke gezondheid. De ondertoezichtstelling die eerder was opgelegd, werd vernietigd, maar de overige beslissingen van het Gerecht werden bevestigd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021
Registratienummers: BON201800236 (gezag), BON202000272 (ondertoezichtstelling), BON2020H00056
Uitspraak: 24 augustus 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Bonaire,
oorspronkelijk verzoeker,
thans appellant,
hierna te noemen: de vader,
procederend in persoon,
tegen
[GEINTIMEERDE],
wonende in Bonaire,
oorspronkelijk verweerster,
thans geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
procederend in persoon.
Partijen zijn de ouders van:
[kind],geboren op [geboortedatum] 2009 te Bonaire, hierna te noemen: de minderjarige.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het Hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, (hierna: het Gerecht) van 28 oktober 2020 met zaaknummers BON201800236 en BON202000272. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2
De vader heeft bij beroepschrift (getiteld: “notice of appeal”) van 28 oktober 2020, ontvangen ter griffie op 29 oktober 2020, hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Naar het Hof begrijpt heeft de vader daarbij geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende, tot toekenning van zijn verzoek ex artikel 843a Rv, toekenning van zijn verzoek om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over de minderjarige, althans om partijen gezamenlijk te belasten met het gezag over de minderjarige en voorts tot het, op basis van een door het Hof te gelasten onderzoek, nemen van een beslissing op het verzoek om ondertoezichtstelling van de minderjarige.
1.3
Op 22 juli 2021 is de minderjarige gehoord door de voorzitter van de Hofcombinatie in aanwezigheid van de griffier.
1.4
Op 23 juli 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in het gerechtsgebouw te Bonaire. [jeugdzorgmedewerker 1] en [jeugdzorgmedewerker 2] zijn verschenen namens Jeugdzorg. Namens de Voogdijraad waren [raadsonderzoeker voogdijraad] (raadsonderzoeker) en mevrouw [naam] (juridisch adviseur) aanwezig. Namens MHC/Hi5 waren [medewerker MHC/Hi5] (behandelaar) en [teamleider MHC/Hi5] (teamleider) aanwezig. Beide partijen zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.
1.5
Beschikking is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Procedure 843a Rv
2.1.
Bij beschikking van 29 juli 2020 heeft het Gerecht in de zaak BON201800236 beslist op het incidenteel verzoek van de vader van 25 mei 2020 strekkende tot (verkort weergegeven):
“discovery” of documents, records, reports and meeting and/or opinions of Professionals ALL directly relating to [kind], the Mother, the Father and/or [stiefbroer kind], specifically (..).
2.2.
In de beschikking van 29 juli 2020 heeft het Gerecht overwogen dat voor zover het verzoek geacht moet worden op artikel 843a Rv te zijn gebaseerd, het verzoek is ingesteld in een procedure waarbij alleen de moeder, naast [kind], belanghebbende is en dat derhalve het verzoek met betrekking tot de informatie bij derden niet toewijsbaar is. Voorts heeft het Gerecht overwogen dat het verzoek van de vader niet voldoet aan de in artikel 843a Rv gestelde eisen van rechtmatig belang en bepaalde bescheiden. Niet voldoende concreet is aangegeven om welke bescheiden het de vader te doen is nu simpelweg is verzocht om “discovery” van alle mogelijke informatie van professionals betreffende [kind], de moeder, hemzelf en [stiefbroer kind], de meerderjarige stiefbroer van [kind]. Daardoor is het Gerecht niet toegekomen aan een toetsing of sprake is van een rechtmatig belang bij inzage. Het Gerecht heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en bepaald dat de hoofdzaak inzake het verzoek tot wijziging van het gezag zal worden vervolgd met de voorzetting van de mondelinge behandeling op 24 september 2020, zulks gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling.
2.3.
In de bestreden beschikking van 28 oktober 2020 is overwogen onder 6:
“de vader heeft op 16 september 2020 een document met de titel
“Hearing Thursday 24th September 2020 Legal Challenge tot failure to comply with Article 843 Discovery (article 843a.4) AND The Law, Rules Regulation, etc”ingediend. Gelet op de inhoud van dit stuk en het tijdstip waarop dit is ingediend, vat het gerecht het stuk op als verzoek aan het gerecht om de beslissing van 29 juli 2020 op het verzoek op grond van artikel 843a Rv van de vader, te heroverwegen. Daartoe kent de wet echter geen mogelijkheid, behoudens voor zover sprake zou zijn van een klaarblijkelijke feitelijke of juridische misslag, maar daarvan is naar het oordeel van het gerecht geen sprake. Voor zover de vader heeft bedoeld zijn verzoek op grond van artikel 843a Rv opnieuw in te dienen, zal dit worden afgewezen. Op dat verzoek is namelijk bij voornoemde beschikking van 29 juli 2020 al beslist”.
2.4.
In het beroepschrift verzoekt de vader, zo begrijpt het Hof, om toegang tot dossiers, aantekeningen en alle relevante documenten, gegevens en informatie met betrekking tot de onderhavige zaak. Ervan uitgaande dat daarmee is beoogd om hoger beroep in te stellen tegen het in rov. 2.3. weergegeven deel van de bestreden beschikking, overweegt het Hof het volgende.
2.5.
Vast staat dat in de beschikking van 29 juli 2020 is beslist op het incidentele verzoek ex artikel 843a Rv van de vader. Dat de vader bekend is met (de inhoud van) deze beschikking leidt het Hof af uit (de derde pagina van) het beroepschrift waarin staat vermeld: “within the decision (BON201800236), issued on 28-October 2020 point 1 make reference to a “decision” of or on 29-July 2020… BUT that decision was setting a NEXT hearing date i.e. 24-September 2020 (..)”. Niet gesteld of gebleken is dat er hoger beroep tegen de beschikking van 29 juli 2020 is ingesteld. Als zodanig is die beschikking in kracht van gewijsde gegaan. Nu het document van 16 september 2020 is gericht aan het Gerecht en ook de inhoud niet wijst op het instellen van hoger beroep ziet het Hof ook geen aanleiding om het aan te merken als beroepschrift tegen de beschikking van 29 juli 2020. Aanleiding om het document van 16 september 2020 op te vatten als een verzoek om heroverweging van de beschikking van 29 juli 2020 bestaat niet nu daartoe een wettelijke grondslag ontbreekt.
2.6.
Voor zover met het document van 16 september 2020 is bedoeld geweest een nieuw incidenteel verzoek in de zin van artikel 843a Rv in te dienen, zoals het Gerecht subsidiair heeft overwogen, en de vader met het beroepschrift heeft beoogd om te ageren tegen de afwijzing daarvan, heeft te gelden dat in het beroepschrift is nagelaten om het hoger beroep tegen deze afwijzing concreet en inhoudelijk te onderbouwen. Hierdoor kan het beroep niet slagen.
Het gezag
2.7.
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over de minderjarige, althans om hem alleen met het gezag over de minderjarige te belasten, afgewezen.
2.8.
Ingevolge lid 1 van artikel 1:253o BW BES kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, gegeven ingevolge paragrafen 1, 2 en 2a en artikel 1:253n BW BES op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechter in eerste aanleg worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (..).
2.9.
Het ouderlijk gezag na de echtscheiding van partijen is indertijd aan de moeder toegekend in verband met het feit dat de vader in verband met zijn werk in het buitenland verbleef. Inmiddels is de vader niet meer in het buitenland werkzaam. In zoverre kan van gewijzigde omstandigheden worden gesproken in de zin van artikel 1:253o BW BES. Gelet op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is uitgangspunt dat na een echtscheiding gezamenlijk gezag wordt gecontinueerd ook als ouders het daarover niet eens zijn, tenzij het belang van het kind daaraan in de weg staat.
2.10.
Het Gerecht heeft in rov. 12 ten aanzien van het gezamenlijk gezag onder meer overwogen: “Partijen zijn nog steeds verwikkeld in een (juridische) strijd en het lukt hen niet om [kind] buiten die strijd te houden. De afgelopen jaren hebben zich gekenmerkt door conflicten, die zelfs uitmonden in incidenten waar de politie bij aan te pas moet komen, en rechtszaken. [kind] zelf heeft bij de Voogdijraad aangegeven dat hij getuige is geweest van die conflicten. Deze situatie is heel belastend voor [kind] en gezamenlijk gezag zou, ook gelet op de uiteenlopende opvoedstijlen, alleen nog maar meer meningsverschillen, conflicten en rechtszaken in de hand werken, met alle mogelijke ernstige gevolgen voor [kind] van dien. Er is niet te verwachten dat er binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in de situatie zal komen. Het mediationtraject dat de ouders in 2019 hebben doorlopen heeft niets opgeleverd. Bovendien kampt [kind] inmiddels met sociaal-emotionele problemen, waar de strijd tussen de ouders volgens de Voogdijraad in ieder geval op van invloed lijkt te zijn. Het gerecht acht gezamenlijk gezag niet in het belang van [kind]”.
2.11.
Het door het Gerecht overwogene is door partijen niet betwist. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen nog steeds geen communicatie bestaat. Volgens de moeder intimideert de vader haar, staat hij wekelijks voor de deur en zegt de vader dat de moeder een crimineel is. De moeder ervaart de bejegening van de vader als emotioneel schadelijk. De vader betwist het door de moeder gestelde niet, maar stelt dat er pas sprake kan zijn van (normale) communicatie als de moeder aan al haar verplichtingen jegens hem voldoet, waaronder die om, hetgeen nu niet gebeurt, maandelijks verslag te doen van het reilen en zeilen van de minderjarige. De moeder stelt daartegenover dat de vader zelf informatie van de school en dokter krijgt over de minderjarige, dat hij alles al weet door zijn omgang met de minderjarige en dat een verslag van haar dan niets meer toevoegt. Daarbij is haar ervaring dat als ze wel een verslag schrijft, dat nooit goed genoeg wordt bevonden door de vader.
2.12.
Het beeld dat uit het dossier en het vorenstaande naar voren komt is dat van partijen die al jaren op zeer gespannen voet tot elkaar staan en ook dat geen enkel vooruitzicht op verbetering van de verhoudingen bestaat. Waar tussen partijen geen normale communicatie bestaat, en ook verbetering niet valt te verwachten, is geen plek voor gezamenlijk gezag. In een dergelijke geval bestaat gegronde vrees dat de belangen van het kind zullen worden verwaarloosd. Het verzoek om gezamenlijk gezag dient daarom te worden afgewezen. Een wijziging van het eenhoofdig gezag van de moeder naar eenhoofdig gezag van de vader wordt niet in het belang van het kind wenselijk geoordeeld. De moeder kan het kind meer bieden. Het gaat momenteel volgens de moeder goed met de minderjarige en ook de minderjarige verklaart dat. Volgens de minderjarige heeft hij meer controle over zijn emoties waardoor het nu beter gaat op school. De vader betwist het vorenstaande niet doch benadrukt bezorgd te zijn over de geestelijke gezondheid van de minderjarige op de langere termijn. Nu door de Voogdijraad geen aanwijzingen zijn gevonden voor de door de vader gestelde fysieke en/of geestelijke mishandeling en verwaarlozing van de minderjarige, daar ook niet anderszins van is gebleken en er evenmin indicaties zijn die wijzen op de door de vader gestelde ouderverstoting (“parental alienation”), moet ook dit verzoek worden afgewezen.
2.13.
De vader en de minderjarige hebben enige tijd geen contact gehad. Inmiddels is dat hersteld. De minderjarige heeft verklaard een omgangsregeling van een week bij de moeder en een week bij de vader te willen vanaf het moment dat zijn jonge hondje groot genoeg is. Tot die tijd, gesproken is over een half jaar, wil de minderjarige een omgangsregeling waarbij hij door de week bij de moeder is en in het weekend (zaterdagochtend tot en met zondagavond) bij de vader. Ter zitting hebben partijen verklaard daarmee akkoord te gaan. Het Hof gaat ervanuit dat ieder van de ouders ervoor zal zorgen dat deze door de minderjarige gewenste regeling wordt nagekomen.
Het verzoek om ondertoezichtstelling
2.14.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek om de minderjarige onder toezicht te stellen, uitvoerbaar bij voorraad, toegewezen voor de duur van een jaar met bepaling met dat een gezinsvoogd van Jeugdzorg en Gezinsvoogdij Caribisch Nederland belast is met het toezicht op de minderjarige.
2.15.
Bij brief van 21 juli 2021 heeft de directeur van de Voogdijraad het Hof bericht dat Zorg en Jeugd Caribisch Nederland er eerst op 19 juli 2021 van op de hoogte is geraakt dat de minderjarige bij beschikking van 28 oktober 2020 onder toezicht was gesteld. Na de zitting van 24 september 2020 is geen contact meer geweest met de ouders dan wel de minderjarige.
2.16.
Ter zitting heeft de vader benadrukt dat [kind] al zeven jaar geestelijke gezondheidsproblemen heeft. Dit kan op de lange(re) termijn grote gevolgen hebben voor zijn geestelijke gezondheid. Het is dan ook nodig, en op basis van de internationale kinderrechten is dit ook een verplichting, om een “impact assessment” te doen. Gekeken moet worden naar wat het beste is voor de minderjarige. Eerst dan kan het Hof beslissen op het verzoek om de minderjarige onder toezicht te stellen, aldus de vader.
2.17.
De moeder betwist niet dat de minderjarige problemen heeft gehad maar stelt dat de minderjarige inmiddels psychologische hulp krijgt. Aanvankelijk waren er elke week gesprekken bij het MHC maar dat is teruggebracht naar een keer per maand. Het gaat sindsdien beter met de minderjarige en voor een ondertoezichtstelling is geen aanleiding, aldus de moeder.
2.18.
Ingevolge artikel 1:254 BW BES kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen indien een kind zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
2.19.
Het Hof overweegt in dit kader dat veel is veranderd sinds de beschikking van 28 oktober 2020. Ondanks dat aan de ondertoezichtstelling geen uitvoering is gegeven, is in verband met de sociaal-emotionele/gedragsproblemen van de minderjarige, hulp in het vrijwillig kader gezocht. Die hulp lijkt ook effect te hebben. De minderjarige verklaart dat hij zijn boze buien beter kan controleren waardoor het beter gaat op school. De moeder verklaart dat de minderjarige volwassener is geworden, vooruit is gegaan en het goed doet. De vader betwist het vorenstaande niet. Problemen op school of in het dagelijks leven van de minderjarige sinds de bestreden beschikking zijn niet gesteld of gebleken. Niet ter discussie staat verder dat de relatie en omgang tussen de vader en de minderjarige is hersteld. Dat een omgangsregeling tussen hen van belang is wordt door alle drie de betrokkenen onderschreven. Daarbij geldt dat de begeleiding door MHC nog steeds gaande is waardoor de geestelijke ontwikkeling van de minderjarige wordt bewaakt en er, zo nodig, kan worden ingegrepen indien de geestelijke gezondheid van de minderjarige wordt bedreigd. Het Hof twijfelt er niet aan dat MHC over de vereiste deskundigheid beschikt of deze, waar nog nodig, in huis kan halen. Een situatie als bedoeld in artikel 1:254 BW BES is naar het oordeel van het Hof niet aan de orde. Voor het, bovenop het door de Voogdijraad verrichte onderzoek, door de vader wenselijk geachte “impact assessment” bestaat dan ook onvoldoende grond.
2.20.
De bestreden beschikking zal worden vernietigd wat betreft de daarin bepaalde ondertoezichtstelling en de aanwijzing van een gezinsvoogd. De beschikking zal voor het overige worden bevestigd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking wat betreft de daarin bepaalde ondertoezichtstelling en de aanwijzing van een gezinsvoogd;
- bevestigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 24 augustus 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.