ECLI:NL:OGHACMB:2021:293

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
BON2020H00055
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beschermingsbewind over vermogen op basis van BW BES

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het instellen van een beschermingsbewind over het vermogen van de appellant. De appellant, die in Bonaire woont, had in eerste aanleg een verzoek ingediend dat door het Gerecht was afgewezen. De appellant is in hoger beroep gekomen, waarbij hij zijn verzoek opnieuw heeft ingediend en de beschikking van het Gerecht heeft betwist.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juli 2021 heeft de appellant zijn standpunten toegelicht. Het Hof heeft vastgesteld dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen, zoals vereist door artikel 1:431 lid 1 BW BES. Het Hof heeft zich aangesloten bij het oordeel van het Gerecht en benadrukt dat de appellant onvoldoende heeft gemotiveerd dat zijn rechten onder het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) zouden worden geschonden door de afwijzing van zijn verzoek.

Het Hof heeft ook opgemerkt dat de wetgeving op Bonaire verschilt van die in Nederland, met name op het gebied van beschermingsbewind en schulden. De appellant heeft aangevoerd dat dit leidt tot discriminatie, maar het Hof heeft geoordeeld dat hij niet in een vergelijkbare situatie verkeert als personen in Nederland die onder het Nederlandse recht vallen. Uiteindelijk heeft het Hof de bestreden beschikking bevestigd, waarmee het verzoek van de appellant werd afgewezen.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN

ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN

BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Beschikking in de zaak:
[APPELLANT],
wonende in Bonaire,
hierna te noemen: [appellant],
oorspronkelijk verzoeker, thans appellant,
procederend in persoon.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar de beschikking van 28 oktober 2020. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[appellant] is op 10 november 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking. In zijn beroepschrift, met producties, heeft hij de beroepsgronden geformuleerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt kennelijk ertoe dat het Hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en zijn ([appellant]’) eigen verzoek tot instelling van een beschermingsbewind over zijn vermogen (artikel 1:431 BW BES) alsnog zal toewijzen.
1.3.
Op 23 juli 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [appellant] is in persoon verschenen.
1.4.
Ter zitting is beschikking bepaald op heden.

2.Ontvankelijkheid

[appellant] is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.

3.Beoordeling

3.1. [
[appellant] heeft verzocht dat, met toepassing van artikel 1:431 e.v. BW BES, een beschermingsbewind wordt ingesteld over zijn vermogen. Het Gerecht heeft dit verzoek afgewezen omdat niet aan de in artikel 1:431 lid 1, eerste zin, BW BES gestelde voorwaarde is voldaan. Hiertegen richt zich het hoger beroep van [appellant].
3.2.
Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van het Gerecht. Het Hof voegt het hierna volgende toe.
3.3.
Artikel 1:431 lid 1, eerste zin, BW BES luidt:
Indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, kan de rechter in eerste aanleg een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
3.4. [
[appellant] heeft, ook in hoger beroep, desgevraagd zelfs niet gesteld dat hij als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
3.5. [
[appellant] stelt slachtoffer te zijn van diefstal en fraude. Nu artikel 1:431 e.v. BW BES niet van toepassing is, zal hij het moeten hebben van de overige BES-wetgeving, waaronder het Wetboek van Strafrecht BES.
3.6. [
[appellant] doet beroep op artikel 1 Protocol nr. 1 van het
Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden(EVRM) (
Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms), luidende:
Every natural or legal person is entitled to the peaceful enjoyment of his possessions. No one shall be deprived of his possessions except in the public interest and subject to the conditions provided for by law and by the general principles of international law.
The preceding provisions shall not, however, in any way impair the right of a State to enforce such laws as it deems necessary to control the use of property in accordance with the general interest or to secure the payment of taxes or other contributions or penalties.
3.7. [
[appellant]’ stelling dat deze verdragsbepaling zou worden geschonden indien het verzochte beschermingsbewind niet wordt ingesteld heeft hij, gelet op de overige BES-wetgeving, waaronder het Wetboek van Strafrecht BES, die preventief of repressief diefstal en fraude beoogt tegen te gaan, onvoldoende gemotiveerd.
3.8.
In het Nederlandse Burgerlijk Wetboek is met ingang van 1 januari 2014 als grond voor beschermingsbewind aan artikel 1:431 lid 1 BW toegevoegd:
indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.9.
Deze Nederlandse wetswijziging hangt nauw samen met de in Nederland bestaande gemeentelijke schuldhulpverlening op basis van de
Wet gemeentelijke schuldhulpverleningen schuldsanering op basis van de
Wet schuldsanering natuurlijke personen. Wetgeving vergelijkbaar met deze Nederlandse wetten ontbreekt op Bonaire en de andere BES-eilanden.
3.10. [
[appellant] stelt dat sprake is van discriminatie doordat in Bonaire de grond ‘het hebben van problematische schulden’ in de burgerrechtelijke wetgeving ontbreekt.
3.11.
Artikel 14 EVRM luidt:
The enjoyment of the rights and freedoms set forth in this Convention shall be secured without discrimination on any ground such as sex, race, colour, language, religion, political or other opinion, national or social origin, association with a national minority, property, birth or other status.
En artikel 1 van Protocol nr. 12 EVRM luidt:
1 The enjoyment of any right set forth by law shall be secured without discrimination on any ground such as sex, race, colour, language, religion, political or other opinion, national or social origin, association with a national minority, property, birth or other status.
2 No one shall be discriminated against by any public authority on any ground such as those mentioned in paragraph 1.
3.12.
De notie van discriminatie in artikel 1 Protocol nr. 12 EVRM is dezelfde als in artikel 14 EVRM. Zie recentelijk EHRM 11 mei 2021,
Caamaño Valle tegen Spanje(Application no. 43564/17):
79. The Court has stated that, in spite of the difference in scope between Article 14 of the Convention and Article 1 of Protocol No. 12 to the Convention, the meaning of the notion of “discrimination” in Article 1 of Protocol No. 12 is intended to be identical to that in Article 14 (see paragraphs 18 and 19 of the Explanatory Report to Protocol No. 12). In applying the same term under Article 1 of Protocol No. 12, the Court therefore sees no reason to depart from the established interpretation of “discrimination”. It can be inferred that, in principle, the same standards developed by the Court in its case-law concerning the protection afforded by Article 14 are applicable to cases brought under Article 1 of Protocol No. 12 (…).
3.13.
In de zaak
Fábián tegen Hongarijevan 5 september 2017, Application no. 78117/13 overwoog de Grote Kamer van het EHRM (aanhaling van precedenten weggelaten) ten aanzien van artikel 14 EVRM:
113. In order for an issue to arise under Article 14 there must be a difference in the treatment of persons in analogous, or relevantly similar, situations (…). In other words, the requirement to demonstrate an analogous position does not require that the comparator groups be identical. An applicant must demonstrate that, having regard to the particular nature of his or her complaint, he or she was in a relevantly similar situation to others treated differently (…).
(ii) Existence of an analogous or relevantly similar situation
119. As already indicated in paragraph 113 above, the first issue to be examined is whether the applicant (…) was in an analogous or relevantly similar situation compared with a person (…).
(…)
(α) General considerations
121. The Court reiterates that a difference in treatment may raise an issue from the point of view of the prohibition of discrimination as provided for in Article 14 of the Convention only if the persons subjected to different treatment are in a relevantly similar situation, taking into account the elements that characterise their circumstances in the particular context. The Court notes that the elements which characterise different situations, and determine their comparability, must be assessed in the light of the subject-matter and purpose of the measure which makes the distinction in question.
122. As a general starting-point the Court considers, firstly, that the Contracting Parties, by necessity, enjoy wide latitude in organising State functions and public services (…), in the context of their obligations under the Convention.
3.14. [
[appellant] is er niet in geslaagd aan te tonen dat hij zich in de context van burgerrechtelijke meerderjarigheidsbescherming bevindt ‘in a relevantly similar situation’ ten opzichte van personen onderworpen aan het Nederlandse artikel 1:431 BW (in het bijzonder personen woonachtig in Nederland).
3.15.
In het kader van de staatkundige transitie per 10/10/10 is ervoor gekozen het voorheen geldende burgerlijk recht van de Nederlandse Antillen in beginsel te handhaven op de BES-eilanden, ook al maken deze eilanden als openbare lichamen deel uit van Nederland (artikel 2 lid 1
Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (IBES). Deze keuze van de Nederlandse wetgever, in het kader van de staatkundige transitie, valt binnen de ruime ‘margin of appreciation’ die de verdragsstaten hier toekomt.
3.16.
Europees-Nederlandse wettelijke regelingen zijn in de openbare lichamen alleen van toepassing voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald of op andere wijze onmiskenbaar uit enig wettelijk voorschrift volgt (artikel 2 lid 2 IBES). Het land Nederland bestaat dus uit twee rechtsgebieden (regio’s): Europees Nederland en de BES-eilanden. Wat betreft de toekomstige aanpassing van het BW-BES geldt artikel 32a lid 4 van de Nederlandse
Grondwet: ‘Voor deze openbare lichamen kunnen regels worden gesteld en andere specifieke maatregelen worden getroffen met het oog op bijzondere omstandigheden waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland.’
3.17.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt. De bestreden beschikking moet worden bevestigd.
Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 24 augustus 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.