ECLI:NL:OGHACMB:2021:284

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
SXM2020H00076
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van het Nederlanderschap in het kader van een verzoek tot erkenning

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, betreft het een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van de verzoeker, die in Sint Maarten woont. De zaak is aanhangig gemaakt door de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.A. Brandon, tegen verschillende belanghebbenden, waaronder het Openbaar Ministerie (OM) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De procedure is voortgevloeid uit een eerdere tussenbeschikking van 26 februari 2021, waarin het Hof al had geoordeeld over de relevante feiten en omstandigheden.

De verzoeker heeft op 26 maart 2021 een akte ingediend met producties, en op 26 mei 2021 heeft de IND advies uitgebracht. Het Hof heeft vastgesteld dat de IND de juistheid van de producties niet betwist, maar wel heeft betoogd dat er sprake was van bedrog bij de erkenning in Suriname, omdat de gehuwde staat van de erkenner niet was vermeld en er geen instemming van de biologische moeder zou zijn. Het Hof heeft echter geoordeeld dat het bezit van staat van de verzoeker als kind van de erkenner niet in de weg staat aan de rechtszekerheid en bescherming van het belang van het kind.

Uiteindelijk heeft het Hof besloten dat het verzoek van de verzoeker moet worden toegewezen, en heeft vastgesteld dat de verzoeker het Nederlanderschap bezit met ingang van de dag van de erkenning in Suriname, te weten van [datum] 1981. Deze beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 juli 2021 door de rechters J. de Boer, F.W.J. Meijer en O. Nijhuis, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2021 BESCHIKKING NO.
ZAAKNR: SXM2020H00076
UITSPRAAK: 27 juli 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:

1.[APPELLANT],

verzoeker,
wonend in Sint Maarten,
gemachtigde: mr. P.A. Brandon,
andere belanghebbenden:
2. het
Openbaar Ministerie, hierna: OM,
3. de
Immigratie- en Naturalisatiedienstvan het Nederlandse Ministerie van Veiligheid en Justitie, hierna: IND,
4. de
Minister van Justitie,
5. de
Minister van Algemene Zaken,
6. het
Hoofd van de basisadministratie persoonsgegevens,
7. het
Hoofd van de burgerlijke stand, vertegenwoordigers: [ambtenaar 1], [ambtenaar 2] en gemachtigde: mw mr. Romona Rhisda Ismail.

1.Verder verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst voor het verloop tot dan toe naar zijn tussenbeschikking van 26 februari 2021.
1.2.
Op 26 maart 2021 heeft verzoeker een akte genomen, met producties.
1.3.
Op 26 mei 2021 heeft de IND advies uitgebracht, met als bijlage zijn advies van 20 november 2020.
1.4.
Beschikking is bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
Door de producties bij verzoekers akte van 26 maart 2021 beschikt het Hof thans over voldoende gegevens om te kunnen oordelen dat verzoeker bezit van staat als kind van [naam] bezit. De IND betwist niet de juistheid of overtuigingskracht van de producties.
2.2.
Wel betoogt de IND dat ten tijde van de nietige erkenning in Suriname sprake was van bedrog (verzwijging van de gehuwde staat van [naam]) en dat niet is gebleken van instemming van de erkenning door de biologische moeder.
2.3.
In de tussenbeschikking (rov. 2.14) heeft het Hof al geoordeeld dat bedrog door de erkenner aan een beroep door verzoeker op zijn bezit van staat niet in de weg staat. Bezit van staat beoogt de rechtszekerheid en de bescherming van het belang van het kind te bieden. De verzwijging door en de leugen van de vader kunnen aan de toen eenjarige onderscheidenlijk vierjarige verzoeker niet worden toegerekend.
2.4.
Niet staat vast dat de moeder van verzoeker geen toestemming voor de erkenning heeft gegeven en zelfs al zou dat vaststaan, kan dat, door het bestaan van bezit van staat van verzoeker als kind van [naam], aan verzoeker niet worden tegengeworpen.
2.5.
Het beroep van de IND (advies van 26 mei 2021, p. 2 noot 1) op HR 1 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4353 (artikel 81 RO) faalt, aangezien het in die zaak ging om de
identiteitvan de verzoeker die niet vaststond.
2.6.
Dat dede Hoge Raad inmiddels (HR 25 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1007) anders heeft geoordeeld over de bekrachtigingskwestie (zie tussenbeschikking, rov. 2.8) en, de beschikking van het Hof vernietigend, het verzoek om de vaststelling van het Nederlanderschap in die zaak alsnog heeft afgewezen, is nu niet meer van belang.
2.7.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek moet worden toegewezen.

3.Beslissing

Het Hof stelt vast dat verzoeker het Nederlanderschap bezit met ingang van de dag van de erkenning in Suriname, te weten van [datum] 1981.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, F.W.J. Meijer en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten op 27 juli 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.