ECLI:NL:OGHACMB:2021:279

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
BON2020H00007
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst wegens ontbreken tewerkstellingsvergunning

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel arbeid in loondienst. De appellant, geboren in 1967 en van Colombiaanse nationaliteit, had op 16 oktober 2018 een verblijfsvergunning aangevraagd om als metselaar te werken bij Extreme Cleaning & Construction B.V. op Bonaire. De aanvraag werd afgewezen omdat de bijbehorende tewerkstellingsvergunning ook was afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze afwijzing op 15 november 2018 bevestigd, en het bezwaar van de appellant tegen deze beslissing werd op 20 november 2019 ongegrond verklaard.

De appellant ging in beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die op 27 februari 2020 het beroep ongegrond verklaarde. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de aanvragen voor de verblijfsvergunning en de tewerkstellingsvergunning als afzonderlijke procedures beoordeeld moesten worden. Het Hof oordeelde echter dat de afwijzing van de verblijfsvergunning terecht was, omdat de tewerkstellingsvergunning een vereiste is voor het verkrijgen van de verblijfsvergunning. Het Hof bevestigde dat de staatssecretaris de afwijzing op goede gronden had gehandhaafd.

Daarnaast werd overwogen dat indien de appellant een verblijfsvergunning met een ander verblijfsdoel, zoals humanitaire redenen, wenst, hij een nieuwe aanvraag moet indienen. Het Hof concludeerde dat het Gerecht terecht had geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag voor de verblijfsvergunning mocht afwijzen vanwege het ontbreken van de vereiste tewerkstellingsvergunning. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

BON2020H00007
Datum uitspraak: 23 augustus 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend op [verblijfplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 27 februari 2020 in zaak nr. BON201900697, in het geding tussen:
appellant
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris)

Procesverloop

Bij beschikking van 15 november 2018 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [appellant] om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel arbeid in loondienst, afgewezen.
Bij beschikking van 20 november 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2020 (hierna: de aangevallen uitspraak) heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld in Curaçao op 1 juni 2021. [Appellant], bijgestaan door mr. M. Bijkerk, advocaat, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P.J. de Graaf, werkzaam bij de Immigratie en Naturalisatiedienst Caribisch Nederland, zijn verschenen. Zij hebben aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding met Bonaire.

Overwegingen

Op grond van artikel 5.20, eerste lid, van het Besluit toelating en uitzetting BES (hierna: het Btu BES) wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst, verleend aan de vreemdeling die in de openbare lichamen arbeid in loondienst verricht of gaat verrichten, en waarvoor na toetsing aan prioriteit genietend aanbod op de arbeidsmarkt van de openbare lichamen een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet arbeid vreemdelingen BES is afgegeven.
Op grond van artikel 5.48, eerste lid, van het Btu BES dient de vreemdeling die hangende de besluitvorming op een eerdere aanvraag wijziging van het gevraagde verblijfsdoel wenst, een nieuwe aanvraag in.
[Appellant] is geboren op [geboortedatum] 1967 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Op 16 oktober 2018 heeft hij een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aangevraagd met als verblijfsdoel arbeid in loondienst als metselaar bij Extreme Cleaning & Construction B.V., gevestigd op Bonaire. Bij de in bezwaar gehandhaafde beschikking van 15 november 2018 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen op de grond dat de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning is afgewezen. Daarmee voldoet [appellant] niet aan de voorwaarden voor de aangevraagde verblijfsvergunning.
[Appellant] voert aan dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat aangenomen moet worden dat de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag op goede gronden heeft gehandhaafd, omdat het Gerecht bij uitspraak van eveneens 27 februari 2020 het beroep tegen de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de tewerkstellingsvergunning ongegrond heeft verklaard. Volgens hem zijn de aanvragen voor de verblijfsvergunning en de tewerkstellingsvergunning afzonderlijke procedures, die daarom los van elkaar beoordeeld moeten worden.
3.1.
Gelet op artikel 5.20, eerste lid, van het Btu BES is een tewerkstellingsvergunning een van de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning met als doel arbeid in loondienst. Het Hof stelt vast dat eveneens op 16 oktober 2018 ten behoeve van [appellant] een tewerkstellingsvergunning is aangevraagd, dat die aanvraag is afgewezen en dat het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard. Omdat het daartegen ingestelde beroep ongegrond is verklaard, heeft het Gerecht terecht overwogen dat de staatssecretaris de afwijzing van de verblijfsvergunning op goede gronden heeft gehandhaafd. Er is geen grond om daar in hoger beroep anders over te oordelen, nu het Hof bij uitspraak van vandaag het hoger beroep in de zaak over de tewerkstellingsvergunning ongegrond heeft verklaard. Dat het zou gaan om afzonderlijke procedures met elk een eigen beoordelings- en toetsingskader, vindt geen steun in het wettelijk stelsel. Het betoog slaagt niet.
4. [Appellant] voert verder nog aan dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat hij een nieuwe aanvraag kan indienen op humanitaire gronden. In beroep was namelijk een e-mailbericht overgelegd waarin de gemachtigde van de staatssecretaris vermeldt dat [appellant] daar geen aanspraak op maakt.
4.1.
Dit betoog ziet eraan voorbij dat in deze procedure ter beoordeling voorligt of (het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat) de staatssecretaris de aangevraagde verblijfsvergunning heeft mogen afwijzen vanwege het ontbreken van de vereiste tewerkstellingsvergunning. Uit 3.1 volgt al dat de staatssecretaris dat heeft mogen doen. Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris toegelicht dat de artikel 5.48. eerste lid, van het Btu BES niet toelaat vervolgens te onderzoeken of een verblijfsvergunning kan worden verleend met een ander verblijfsdoel dan is aangevraagd. Indien [appellant] een dergelijke aanvraag indient, zal een nieuwe beoordeling plaatsvinden. Het Gerecht heeft dan ook met juistheid overwogen dat indien [appellant] meent dat hij vanwege een schrijnende situatie of andere humanitaire redenen recht heeft op een verblijfsvergunning dan wel op een andere vorm van toestemming tot verblijf, hij een daartoe strekkende aanvraag kan indienen. Dat de gemachtigde van [appellant] daarover reeds e-mailcontact heeft gehad met de gemachtigde van staatssecretaris leidt niet tot een ander oordeel. Dit e-mailcontact is immers niet aan te merken als een aanvraag die voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Ook ligt daarin geen oordeel van de staatssecretaris besloten over de op zo’n aanvraag te nemen beslissing. Het betoog slaagt niet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.G.M. Simons, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Simons
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2021.