ECLI:NL:OGHACMB:2021:277

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
SXM2021H00063
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsverzoek uitvoerbaarheid bij voorraad in civiele procedure tussen VVE en Invest Assured Management & Consulting N.V.

In deze zaak heeft de vereniging PORTO CUPECOY OWNERS ASSOCIATION (VVE) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin de VVE werd veroordeeld tot schadevergoeding aan INVEST ASSURED MANAGEMENT & CONSULTING N.V. (Invest) en de uitvoerbaarheid bij voorraad van dat vonnis werd uitgesproken. De VVE heeft een verzoek ingediend tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, met als doel dat de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt opgeschort totdat het hoger beroep is beslist. De VVE stelt dat het Gerecht juridische misslagen heeft begaan bij de schadeberekening en dat er nieuwe feiten zijn die een heroverweging van de belangenafweging rechtvaardigen.

Het Hof heeft de vorderingen van de VVE beoordeeld aan de hand van de relevante juridische normen en de eerdere uitspraak van de Hoge Raad. Het Hof concludeert dat de VVE niet voldoende nieuwe feiten heeft aangedragen die een hernieuwde belangenafweging rechtvaardigen. De e-mails die de VVE heeft ingebracht, bieden geen steun voor de stelling dat de directeur van Invest plannen heeft om naar de VS terug te keren. Het Hof oordeelt dat de belangenafweging die het Gerecht heeft gemaakt, correct is en dat er geen aanleiding is om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen.

Uiteindelijk wijst het Hof de vorderingen van de VVE af en veroordeelt de VVE in de kosten van het schorsingsincident. Dit vonnis is uitgesproken op 17 juni 2021 door de rechters van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
op de vordering tot schorsing (ex art. 272 Rv) subsidiair zekerheidstelling (ex art. 57 Rv) van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
PORTO CUPECOY OWNERS ASSOCIATION,
gevestigd in Sint Maarten,
hierna te noemen: de VVE,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans appellante, eiseres tot schorsing/zekerheidstelling,
verschenen bij haar voorzitter: de heer R. Moes.
tegen
de naamloze vennootschap
INVEST ASSURED MANAGEMENT & CONSULTING N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
hierna te noemen: Invest,
oorspronkelijk eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde, verweerster tegen de vordering tot schorsing/zekerheidstelling,
gemachtigde: mr. K. Huisman.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij akte van 19 mei 2021 ter griffie ingediend is de VVE in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 20 april 2021 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht).
1.2.
Bij op 19 mei 2021 ingekomen afzonderlijk verzoekschrift met producties, heeft de VVE gevorderd: primair de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen totdat in hoger beroep in deze zaak is beslist, subsidiair Invest te gebieden zekerheid te stellen voor een bedrag ad US$ 375.000,- althans een door het Hof in goede justitie vast te stellen bedrag, middels afgifte van een bankgarantie ten gunste van de VVE, voordat het bestreden vonnis kan worden geëxecuteerd.
1.3.
Bij per e-mail (door het Hof toegestaan) ingediend verweerschrift, met producties, van 27 mei 2021, heeft Invest geconcludeerd dat het Hof de vorderingen van de VVE zal afwijzen, met veroordeling van de VVE in de kosten van deze procedure.
1.4.
Op 4 juni 2021 hebben beide partijen per e-mail pleitnotities ingediend, waarbij de VvE haar eis heeft aangevuld met een meer subsidiaire vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging onder de voorwaarde dat de VvE zekerheid stelt
1.5.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Bij de beoordeling van een vordering op de voet van artikel 272 Rv geldt hetgeen de Hoge Raad op 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026, NJ 2020/425) heeft overwogen:
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
d. Het voorgaande geldt in de volgende gevallen:
i. in een incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
ii. in een incident tot zekerheidstelling;
iii. in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging;
iv. in een kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging indien tegen de ten uitvoer te leggen uitspraak een rechtsmiddel is of nog kan worden ingesteld.
2.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Sinds (laatstelijk) 1 november 2018 tot en met 31 oktober 2023 geldt tussen partijen een overeenkomst van opdracht op grond waarvan Invest management- en residencemanagementdiensten verleent aan VVE tegen betaling van US$ 7.000,- per maand plus huisvesting van de directeur van Invest. Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht – voor zover te dezen van belang – geoordeeld dat de VVE bedoelde overeenkomst in strijd met artikel VII daarvan, dus niet rechtsgeldig, heeft opgezegd en VVE tot schadevergoeding (ad US$ 353.100,-) veroordeeld, alsmede tot betaling van de proceskosten, alles uitvoerbaar bij voorraad.
2.3.
De VVE stelt in dit incident – naar het Hof begrijpt – dat het Gerecht juridische misslagen heeft begaan bij de schadeberekening, door het herstelbeginsel niet in acht te nemen en geen rekening te houden met de mogelijkheid van voortijdige wel-rechtsgeldige opzegging ingeval de nakoming van de overeenkomst door partijen was voortgezet.
2.4.
De gestelde onjuistheden in de schadeberekening van het Gerecht kunnen in het ingestelde hoger beroep aan de orde komen. Als kennelijke misslagen als hierboven bedoeld onder 2.1.b kwalificeren deze echter niet, althans zijn deze niet van zodanig belang voor de bestreden beslissing te achten dat zij in dit incident gewicht in de schaal kunnen leggen.
2.5.
Verder heeft de VVE onder het kopje “Belangenafweging” aangevoerd dat e-mails van na het bestreden vonnis (ingebracht als productie 4 van het incidenteel verzoekschrift) erop wijzen dat de overweging van het Gerecht inhoudende dat Invest heeft ontkend de stelling van de VVE dat de directeur/principaal van Invest plannen heeft om naar de VS terug te keren en de VVE daarop niet is teruggekomen, in een ander licht is komen te staan.
2.6.
In rechtsoverwegingen 4.13 tot en met 4.15 heeft het Gerecht, naar aanleiding van een door VVE gevoerd verweer, de uitvoerbaarheid bij voorraad gemotiveerd en in dat kader een afweging gemaakt tussen het belang van Invest om haar schade meteen vergoed te zien en het belang van de VVE om de uitspraak in hoger beroep af te wachten, welke belangenafweging in het voordeel van Invest is uitgevallen. In die afweging heeft het Gerecht het door de VVE gestelde risico dat de directeur/principaal van Invest zou willen terugkeren naar de VS betrokken.
2.7.
Nu het Gerecht reeds een belangenafweging heeft gemaakt ten aanzien van het al dan niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de veroordeling, is er voor het Hof in beginsel geen plaats dit nogmaals te doen, afgezien van nieuwe feiten of omstandigheden die daartoe zouden nopen. De door VVE in dat kader in het geding gebrachte e-mails zijn niet als zodanig te beschouwen. Het door VVE gestelde voornemen van de directeur/principaal van Invest om te willen terugkeren naar de VS wordt daarmee niet ondersteund. Het betreft automatisch verzonden waarschuwingen van de Florida Department of Highway Safety and Motor Vehicles, inhoudende dat mogelijk iemand zich onbevoegd toegang heeft verschaft tot de account van de directeur/principaal van Invest en die van zijn echtgenote. Volgens Invest zijn die e-mails gegenereerd nadat de VVE zich toegang tot het e-mailadres van de directeur/principaal van Invest heeft verschaft en gaat genoemde instantie over de uitgifte en verlenging van rijbewijzen en dergelijke. Wat hiervan ook zij, zoals reeds overwogen, zeggen bedoelde e-mails niets over het gestelde voornemen van de directeur/principaal van Invest om naar de VS terug te keren en is er geen reden voor een hernieuwde belangenafweging.
2.8.
Het overigens door partijen aangevoerde leidt niet tot een ander oordeel en zal daarom onbesproken blijven.
2.9.
De conclusie luidt dat de vorderingen zullen worden afgewezen en dat de VVE, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten zal worden veroordeeld.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt de VVE in de kosten van dit schorsingsincident aan de zijde van Invest gevallen, tot op heden begroot op NAf 2.000,- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en uitgesproken op 17 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.