ECLI:NL:OGHACMB:2021:272

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
SXM2016H00031
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding na natuurramp

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant, wonende in Sint Maarten, tegen de geïntimeerde, die oorspronkelijk eiser in conventie was. De zaak betreft een geschil over schadevergoeding na een natuurramp, waarbij de appellant schade heeft geclaimd die hij heeft geleden door de orkaan Gonzalo en andere regenval. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij eerder tussenvonnissen zijn gewezen. De comparitie van partijen vond plaats op 11 juni 2021 via videoconference, waarbij de appellant zijn standpunt heeft toegelicht, terwijl de geïntimeerde niet is verschenen.

Het Hof heeft in zijn uitspraak bevestigd dat de geïntimeerde een bedrag van US$ 2.258,78 bij zijn verzekeraar ICWI had geclaimd, wat lager is dan het bedrag dat de appellant heeft geclaimd. Het Hof heeft geoordeeld dat de geïntimeerde moet worden veroordeeld om het verschil aan de appellant te betalen, rekening houdend met eerdere betalingen. De appellant heeft echter geen bewijs geleverd voor de schade die hij heeft geclaimd, en het Hof heeft geoordeeld dat de kosten voor de werkzaamheden die hij heeft verricht voor zijn rekening blijven.

De beslissing van het Hof houdt in dat het bestreden vonnis wordt bevestigd, en de geïntimeerde wordt veroordeeld om US$ 436,08 aan de appellant te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De appellant, die in het ongelijk is gesteld, wordt veroordeeld in de proceskosten van de geïntimeerde. Deze uitspraak is gedaan door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 27 augustus 2021.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: SXM201501326 SXM 2016H00031
Uitspraak: 27 augustus 2021

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:

[APPELLANT],

wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
thans appellant,
procederend in persoon (voorheen gemachtigde: mr. J. Snow),
tegen

[GEINTIMEERDE],

in eerste aanleg wonende in Sint Maarten, met gekozen domicilie ten kantore van
zijn toenmalige gemachtigde mr. C.M. Marica, huidige woonplaats onbekend,
oorspronkelijk eiser in conventie, verweerder in reconventie,
thans geïntimeerde,
in hoger beroep niet verschenen.
De partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1
Voor het procesverloop tot 22 februari 2019 verwijst het Hof naar zijn tussenvonnis van die datum.
1.2
De bij dat tussenvonnis gelaste comparitie van partijen is - uiteindelijk, na om verschillende redenen te zijn uitgesteld - gehouden op 11 juni 2021. Deze vond plaats via videoconference, waarbij het Hof zich in Kas di Korte in Curaçao bevond en [appellant] is verschenen in het Courthouse te Sint Maarten. [geïntimeerde] is, na begin maart 2021 tijdig te zijn opgeroepen op de in het laatste tussenvonnis omschreven wijze, niet verschenen. Op de comparitie zijn vragen van het Hof beantwoord en heeft [appellant] zijn standpunt nader toegelicht.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.
2.
De verdere beoordeling
2.1
Het Hof volhardt bij zijn tussenvonnissen.
1
2.2
Voor de duidelijkheid wordt de opbouw van de bij conclusie van antwoord door [appellant] gestelde schade hieronder nogmaals weergegeven:
Bij ICWI geclaimde schade US$ 4.326,00
Nieuwe dakplaten 2.795,00
Reparatie airco’s 450,00
Nieuwe airco 1.450,00
Vervanging flood lights 295,00
Bed 1.000,00
Sofa 169,00
Tv 255,00
Binnendeuren 570,00
US$ 11.310,00
Ad a.
2.3
Het Hof heeft in het tussenvonnis van 17 november 2017 vastgesteld dat [geïntimeerde]
(totaal) US$ 2.258,78 bij zijn verzekeraar ICWI had geclaimd in plaats van
US$ 4.326,00 zoals gesteld door [appellant].
2.4
Ook is reeds geoordeeld dat de aftrek wegens eigen risico, die [geïntimeerde] door zijn verzekeraar ICWI in rekening is gebracht, [appellant] niet regardeert. In zoverre slaagt het appel. Het Hof zal [geïntimeerde] alsnog veroordelen om het verschil aan [appellant] te betalen, rekening houdend met de door [geïntimeerde] als vergoeding voor diens computer ingehouden US$ 375,00 waarover in appel niet is geklaagd. Het in eerste aanleg gevoerde verweer van [geïntimeerde] dat hij eerder al US$ 1.420,70 aan [appellant] heeft betaald wordt verworpen, nu de bewijslast van die betaling op [geïntimeerde] rust en de ingebrachte e-mails dat bewijs niet opleveren. Het Gerecht heeft in ieder geval dat bedrag terecht in mindering gebracht op het aan [geïntimeerde] uit te betalen bedrag van het depot en het Hof zal, nu ter comparitie in hoger beroep duidelijk is geworden dat het bestreden vonnis al is uitgevoerd, [geïntimeerde] veroordelen om daarbovenop nog US$ 463,08 (2.258,78 - 375 - 1.420,70) aan [appellant] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2014, zoals door [appellant] in reconventie gevorderd.
Ad b tot en met i.
2.5
Ook na het tussenvonnis van 17 november 2017 is door [appellant] geen bewijs bijgebracht, noch daartoe een toereikend, voldoende op concrete feitelijke omstandigheden en stellingen toegespitst aanbod gedaan, van het causaal verband tussen de door hem ander deze posten gevorderde kosten en de orkaan Gonzalo en/of de regenval bedoeld in het depotbeding. [appellant] heeft nagelaten de door hem aan te tonen tussentijdse beschadigingen tijdig en afdoende te laten vaststellen en/of documenteren en hij heeft het ook niet nodig gevonden zich ervan te verzekeren dat de schade-expert [naam] als informant ter comparitie zou verschijnen. Daarom zal ervan uit worden gegaan dat de door [appellant] verrichte werkzaamheden geen gevolg zijn geweest van de orkaan Gonzalo en/of de bedoelde regenval en dienen de voor die werkzaamheden gemaakte kosten voor rekening van [appellant] te blijven. Daarnaast is het vermoeden van dubbeltelling tussen de posten f dan wel g en i en de reeds door [geïntimeerde] bij de verzekering geclaimde schade (zie rov. 2.14 van het tussenvonnis) niet ontkracht. Het Gerecht heeft de vordering met betrekking tot de schadeposten
onder b tot en met i dus terecht (hoewel op andere gronden) afgewezen. In zoverre faalt het appel. Tegen de oordelen over de nevenvorderingen (zoals die ter zake van de wettelijke rente en de incassokosten) heeft het Hof geen bedenkingen, ook niet als er met [appellant] van wordt uitgegaan dat [geïntimeerde] zich aan (bemiddelende) gesprekken met de notaris heeft onttrokken. Voor zover thans is gebleken dat [appellant] geen bewijs had van de beschadigingen, en moet worden aangenomen dat die schade er niet is geweest, maakte [geïntimeerde] immers terecht aanspraak op betaling van het resterende deel van de overeengekomen koopsom. Dat de notaris daaraan iets had kunnen veranderen is niet aannemelijk (gemaakt) en een eventueel beroep van [appellant] op opschorting is (achteraf) ongerechtvaardigd en doet aan het verzuim niet af.
2.6
De veroordeling in conventie is, zo verklaarde [appellant] tijdens de comparitie, uitgevoerd: [geïntimeerde] heeft het bedrag van US$ 8.579,30 uit het depot ontvangen. Het bestreden vonnis zal worden bevestigd met dien verstande dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om nog US$ 436,08 aan [appellant] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2014. Nu [appellant], niettegenstaande deze nabetaling, net als in eerste aanleg (in zowel conventie als reconventie) als de overwegend in het ongelijk gestelde partij heeft te gelden, zal hij worden veroordeeld in de kosten van het appel aan de zijde van [geïntimeerde], tot op heden begroot op nihil.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen US$ 436,08, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2014 tot de dag der algehele betaling;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, F.W.J. Meijer en A.S. Arnold, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 27 augustus 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.