ECLI:NL:OGHACMB:2021:26

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
AUA2016H00079
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onverdeelde boedel en niet-ontvankelijkheid van appellanten

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep betreffende een onverdeelde boedel. De appellanten, bestaande uit zes personen die allen in Aruba wonen, waren oorspronkelijk eisers in conventie en verweerders in voorwaardelijke reconventie. De zaak is aanhangig gemaakt tegen twee geïntimeerden, die ook in Aruba wonen en oorspronkelijk gedaagden in conventie waren. De procedure is gestart met een tussenvonnis van 21 januari 2020, waarin het Hof de zaak verwees naar een rol voor akte uitlating van partijen. De appellanten hebben op 20 oktober 2020 een akte met producties ingediend.

Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat niet alle deelgenoten in het geding zijn betrokken, wat noodzakelijk is voor een geldige verdeling van de onverdeelde boedel. Het Hof heeft herhaaldelijk benadrukt dat alle juridische deelgenoten, inclusief erfgenamen, opgeroepen moeten worden. Aangezien dit vereiste niet is nageleefd, heeft het Hof besloten om de appellanten niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep. Dit betekent dat het bestreden vonnis in kracht van gewijsde gaat, omdat niet alle deelgenoten bij de procedure betrokken waren.

Het Hof heeft de appellanten geadviseerd om met behulp van een notaris alle deelgenoten op te sporen en hen te benaderen voor instemming met de toedeling van de zaak aan een van de erfgenamen. Het Hof heeft ook opgemerkt dat als er geen overeenstemming kan worden bereikt over de waarde van de toedeling, de partijen gezamenlijk een taxateur kunnen aanwijzen. Indien dat niet lukt, kan een nieuwe procedure worden gestart waarbij alle deelgenoten betrokken moeten worden. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: AR 1960/14 - ghis 79874 - H 259/16 AUA2016H00079
Uitspraak: 19 januari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:

1.[Appellant 1],

2.
[Appellant 2],
3.
[Appellant 3],
4.
[Appellant 4],
5.
[Appellant 5],
6.
[Appellant 6],
allen wonende in Aruba,
oorspronkelijk eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie,
thans appellanten,
gemachtigden: mrs. N.S. Gravenstijn en G.L. Griffith,
tegen

1.[Geïntimeerde 1],

hierna: [Geïntimeerde1],
bij leven wonende in Aruba,
2.
[Geïntimeerde 2],
hierna: [Geïntimeerde 2],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie,
thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. G. de Hoogd.
In hoger beroep zijn op de voet van artikel 12a Rv voorts in het geding geroepen en verschenen:
[Naam 1],
Naam 2]en (de erfgenamen van)
[Naam 3], allen (bij leven) wonende te Aruba, achtereenvolgens te noemen: [Naam 1], [Naam 2] en [Naam 3].

1. Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnis van 21 januari 2020. Bij dat vonnis heeft het Hof de zaak verwezen naar de rol van 21 april 2020 voor gelijktijdige akte uitlating van partijen.
1.2
Appellanten hebben op 20 oktober 2020 een akte met producties genomen.
1.3
Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De nadere beoordeling
2.1
Uit de bij de akte gevoegde verklaring van [Geïntimeerde 2] blijkt dat ook zij akkoord is met toedeling aan [Naam 4, zoon van Naam 3]. Ook enkele andere deelgenoten, onder wie de andere erfgenamen van [Naam 3], hebben in die zin verklaard.
2.2
Zoals het Hof echter in deze procedure reeds bij herhaling heeft overwogen, kan het alleen een verdeling vaststellen wanneer alle deelgenoten in het geding zijn betrokken. Daarbij gaat het om alle “juridische” deelgenoten, dat wil zeggen: alle rechthebbenden op het te verdelen goed. Dat is zoals blijkt uit de conceptakte van notaris Tromp uit 2014 een grotere groep dan alleen de nazaten van de ouders van partijen: deelgenoot zijn bijvoorbeeld ook [deelgenoot 1], [deelgenoot 2], [deelgenoot 3] (die evenals [deelgenoot 2] partij was bij de uitgifte in erfpacht van het perceel in 1969) en [deelgenoot 4]. Al deze personen, en ingeval van hun overlijden: hun erfgenamen, dienen te zijn opgeroepen.
2.3
Geconstateerd moet worden dat aan dit vereiste nog steeds niet is voldaan. Naast eerdergenoemde [deelgenoot 1], deelgenoot 2] en [deelgenoot 4], zijn ook de in het laatste tussenvonnis (rov. 2.6) genoemde erfgenamen van [de nog niet verschenen broer van partijen], alsmede een of meer van die van [Geïntimeerde 1] nog niet in het geding verschenen (of vertegenwoordigd), zonder dat is gebleken dat zij rechtsgeldig zijn opgeroepen. Het Hof ziet geen aanleiding om partijen nog eens de kans te geven dit reeds eerder geconstateerde verzuim te herstellen en zal appellanten thans niet-ontvankelijk verklaren in hun hoger beroep. Daarmee gaat het bestreden vonnis in kracht van gewijsde. Dat in eerste aanleg evenmin alle deelgenoten partij waren, en het vonnis dus niet tussen alle deelgenoten is gewezen, is in dit geval niet bezwaarlijk omdat de eerste rechter geen verdeling heeft vastgesteld.
2.4
Het Hof geeft appellanten/[Naam 4, zoon van Naam 3] in overweging om met behulp van een notaris alle deelgenoten op te sporen en hen voor zover nog vereist te benaderen met de vraag of zij instemmen met toedeling van de zaak aan [Naam 4, zoon van Naam 3] en of zij aanspraak maken op een vergoeding wegens overbedeling. Het is raadzaam dat [Naam 4, zoon van Naam 3] daarbij een concreet, met een taxatierapport onderbouwd voorstel doet, waarvan hij weet dat hij het kan financieren. Nu [Geïntimeerde 2] haar verzet heeft gestaakt en geen aanspraak meer maakt op uitvoering van het vonnis uit 2006, lijkt het vooral aan te komen op de medewerking van de erfgenamen van [Geïntimeerde 1], van wie in dit geding niet is vernomen. Zij hebben gezamenlijk recht op [erflater van geïntimeerde 1] aandeel van 15/26e deel. De overige erfgenamen zullen zich dienen neer te leggen bij de overdacht van hun vaders aandeel van 14/26e aan [erflater van geïntimeerde 1] in 1973, zoals die kennelijk - blijkens de vermelding in het kadastrale uittreksel en die in de conceptakte van notaris Tromp - bij notariële akte (en daarmee onder notarieel toezicht) is geëffectueerd. De kans dat de overige erfgenamen die transactie na al die jaren nog kunnen aantasten met een beroep op een wilsgebrek is zo goed als nihil; in dit geding hebben zij daartoe in elk geval veel te weinig gesteld.
2.5
Indien met een of meer deelgenoten niet tot overeenstemming is te komen over de bij de toedeling te hanteren waarde, zouden de betrokken partijen gezamenlijk een taxateur kunnen aanwijzen om die waarde bindend vast te stellen. Lukt dat niet, dan kan eventueel een nieuwe procedure worden begonnen, waarbij van meet af aan alle deelgenoten dienen te worden betrokken. Dat geldt ook wanneer een of meer deelgenoten zich tegen toedeling aan [Naam 4, zoon van Naam 3] verzetten. Indien zij daarvoor een reden hebben - in het bijzonder de wens zelf eigenaar te worden - kan deze door de rechter worden beoordeeld en afgewogen tegen het belang van [Naam 4, zoon van Naam 3].
2.6
Nu alle in het geding betrokken partijen familie van elkaar zijn, zullen de proceskosten tussen de partijen worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verklaart appellanten niet-ontvankelijk in hun hoger beroep;
compenseert de kosten tussen partij, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, M.W. Scholte en S.A. Carmelia, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 19 januari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.