Uitspraak
[APPELLANT 1]
[APPELLANT 2]
[APPELLANT 3]
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake het recht van overpad. De zaak betreft een geschil tussen meerdere appellanten en een geïntimeerde over de toegang tot een perceel in Curaçao. De appellanten, die in eerste aanleg eisers waren, hebben een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die in eerste aanleg gedaagde was. De procedure is gestart na een tussenvonnis van 17 november 2020, waarin een comparitie ter plaatse werd gelast. Deze comparitie vond plaats op 17 december 2020, waarbij verschillende partijen en belanghebbenden aanwezig waren. Tijdens de comparitie werd de situatie ter plaatse besproken en zijn getuigenverklaringen en situatieschetsen overgelegd. De appellanten stelden dat er een noodweg over het perceel van de geïntimeerde zou moeten zijn, maar het Hof oordeelde dat dit niet voldoende was aangetoond. Het Hof concludeerde dat er geen rechtens relevante redenen waren voor de appellanten om de doorgang te eisen, en dat de weigering van de geïntimeerde om de doorgang open te stellen niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt. Het Hof heeft de zaak verwezen naar de rol van 19 oktober 2021 voor akte uitlating zijdens de appellanten, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.