In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een eindvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de verdeling van de boedel en zorgregeling tussen haar en haar ex-echtgenoot aan de orde is. De vrouw, die in eerste aanleg als verweerster optrad, heeft op 20 april 2020 hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van 9 maart 2020. In haar memorie van grieven heeft zij vijf grieven ingediend en verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis, met als doel de woning en de hypothecaire lening aan haar toe te wijzen. De man, die als eiser in de eerste aanleg optrad, heeft het appel bestreden en verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw, dan wel bevestiging van het bestreden vonnis.
Het Hof heeft vastgesteld dat de vrouw tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep is gekomen. De grieven van de vrouw zijn besproken, waarbij het Hof heeft geoordeeld dat de woning en de aandelen in de houdstermaatschappij in een eenvoudige gemeenschap vallen. Het Gerecht had in het eindvonnis de woning aan de man toegewezen, maar het Hof overweegt dat de vrouw, die met de kinderen in de woning woont, recht heeft op toedeling van de woning, mits zij aan de overbedelingsverplichting kan voldoen.
Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken over de hypothecaire lening en de waarde van de woning. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, waarbij het Hof de zaak heeft verwezen naar een rolzitting op 29 juni 2021. De uitspraak is gedaan door een collegiaal Hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.