ECLI:NL:OGHACMB:2021:251

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
CUR2020H00099
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verdeling zorgregeling en boedel tussen echtgenoten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een eindvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de verdeling van de boedel en zorgregeling tussen haar en haar ex-echtgenoot aan de orde is. De vrouw, die in eerste aanleg als verweerster optrad, heeft op 20 april 2020 hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van 9 maart 2020. In haar memorie van grieven heeft zij vijf grieven ingediend en verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis, met als doel de woning en de hypothecaire lening aan haar toe te wijzen. De man, die als eiser in de eerste aanleg optrad, heeft het appel bestreden en verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw, dan wel bevestiging van het bestreden vonnis.

Het Hof heeft vastgesteld dat de vrouw tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep is gekomen. De grieven van de vrouw zijn besproken, waarbij het Hof heeft geoordeeld dat de woning en de aandelen in de houdstermaatschappij in een eenvoudige gemeenschap vallen. Het Gerecht had in het eindvonnis de woning aan de man toegewezen, maar het Hof overweegt dat de vrouw, die met de kinderen in de woning woont, recht heeft op toedeling van de woning, mits zij aan de overbedelingsverplichting kan voldoen.

Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken over de hypothecaire lening en de waarde van de woning. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, waarbij het Hof de zaak heeft verwezen naar een rolzitting op 29 juni 2021. De uitspraak is gedaan door een collegiaal Hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201501029 – CUR2020H00099
Uitspraak: 1 juni 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te Curaçao,
hierna te noemen: de vrouw,
oorspronkelijk verweerster, thans appellante,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson,
tegen
[GEȈNTIMEERDE],
wonende te Curaçao,
hierna te noemen: de man,
oorspronkelijk eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht), wordt verwezen naar de tussen partijen op 23 juli 2018, 22 oktober 2018 en 14 januari 2019 uitgesproken tussenvonnissen en het op 9 maart 2020 uitgesproken eindvonnis.
1.2.
De vrouw is bij akte van appel op 20 april 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemd eindvonnis. In een op 1 juni 2020 ingekomen memorie van grieven heeft zij vijf grieven voorgedragen en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de man zal afwijzen, en de enige eenvoudige gemeenschap, bestaande uit de woning met de daaraan verbonden hypothecaire lening, tussen partijen zal verdelen, in de zin dat deze aan de vrouw zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de toewijzing van de schuld enkel zal zijn voor zover de daarmee verkregen fondsen werden aangewend ter verwerving en instandhouding van de woning, althans dat het Hof die beslissingen zal nemen die het Hof, in goede justitie oordelende, zal moeten nemen, kosten rechtens.
1.3.
De man heeft in een memorie van antwoord, met producties, het appel bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in het hoger beroep, althans tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de vrouw in de kosten.
1.4.
Op 13 oktober 2020, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, hebben de gemachtigden van partijen pleitaantekeningen overgelegd.
1.5.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

Het Hof heeft de griffie gevraagd uit te zoeken wanneer de akte van appel is ingediend. Dit is gebeurd op 20 april 2020 per e-mail; de griffie heeft op die dag ook een ontvangstbevestiging per e-mail verzonden. De vrouw is dus tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.

3.De grieven

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De feiten

Het Hof gaat uit van de volgende feiten, ontleend aan het tussenvonnis van het Gerecht van 23 juli 2018:
2.1.
Partijen zijn getrouwd op [trouwdatum] 1999 te [plaats], Libanon. Tussen hen zijn huwelijkse voorwaarden vastgesteld op [datum] 2004. Partijen hebben drie minderjarige kinderen.
2.2.
Op 2 december 2005 is de houdstermaatschappij [naam B.V.] (verder [naam B.V.]) opgericht. Partijen zijn beiden bestuurder en 50% aandeelhouder. [naam B.V.] houdt aandelen in andere vennootschappen, zoals - blijkens de begeleidende brief van [naam] d.d. 9 juli 2015 (behorend bij de 'Balans en V&W 2014' betreffende [naam B.V.]:) – [naam N.V. 1], [naam N.V. 2] en [naam N.V. 3]. De man heeft vanaf oktober 2012 de feitelijke leiding over de vennootschappen.
2.3.
Partijen hebben in 2006 een woning gekocht in de leveringsakte omschreven als een perceel grond, (...), bekend als [adres] van het verkavelingsplan [woonplaats], in het tweede district van Curacao, nader omschreven in meetbrief [nummer] van negen en twintig december negentienhonderd twee en zeventig, met het daarop gebouwde plaatselijk bekend als [adres] (...) hierna te noemen: de woning. De woning is geleverd aan partijen bij akte van [datum] 2006.
2.4.
De woning is door Caresto getaxeerd in 2011 op een marktwaarde van NAf 300.000.
2.5.
Eind 2014 hebben partijen een procedure — als voorlopige voorziening — gevoerd over de vraag wie met de kinderen in de woning mocht blijven, met uitsluiting van de ander. In de beschikking van 19 december 2014 (VV 71123/2014) is bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is in de woning te verblijven en dat de kinderen aan haar worden toevertrouwd. Sindsdien woont [appellant] in de woning met de kinderen en [geïntimeerde] woont ergens anders.
2.6.
Na het verzoekschrift tot echtscheiding van 17 november 2014 is bij beschikking van 10 februari 2015 de echtscheiding uitgesproken. De beschikking is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
2.7.
De hypothecaire lening behorend bij de woning bedraagt in maart 2016 volgens een overzicht van RBC Royal Bank NAf 151.026,52,-.
2.8.
De man voldoet de maandelijkse hypothecaire aflossing van NAf 1.164,28 betreffende de woning, vanaf indiening verzoekschrift tot echtscheiding op 17 november 2014.

5.Beoordeling

5.1.
De man vordert verdeling van de eenvoudige gemeenschappen waarin partijen deelgenoten zijn, te weten volgens de man de woning en de aandelen in [naam B.V.].
5.2.
Het Gerecht heeft, na een deskundigenbericht, in het eindvonnis het volgende dictum gegeven (onder meer):
Het Gerecht:
-
stelt vastde wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande enkelvoudige goederengemeenschappen als volgt:
a. de onroerende zaak te
[adres]in Curaçao wordt toegedeeld aan de man tegen betaling aan de vrouw van NAf 74.486,74 wegens overbedeling, welke woning door de vrouw uiterlijk op 1 juni 2020 of zoveel eerder als de akte van verdeling en levering wordt gepasseerd moet zijn ontruimd en verlaten met medeneming van al het hare en de haren;
b. de hypothecaire lening op die onroerende zaak wordt toegedeeld aan de man onder de verplichting de vrouw te vrijwaren van alle aanspraken van derden hiervoor;
c. de aandelen in de
[naam B.V.].worden toegedeeld aan de man zonder verrekening van enige waarde;
(…)
5.3.
Wat betreft de aandelen in [naam B.V.] was uitgangspunt van het Gerecht dat deze in een eenvoudige gemeenschap vielen. Men zie het tussenvonnis van 23 juli 2018, rov. 4.2:
4.2.
Ten aanzien van de woning alsmede de aandelen in [naam B.V.] staat in voldoende mate vast dat deze goederen behoren aan partijen gezamenlijk. Voor zover [appellant] dat heeft willen betwisten is zij daarin niet geslaagd bij gebreke aan onderbouwing van die betwisting tegenover de onderbouwde stelling van [geïntimeerde]. De woning en de aandelen in Ragde komen dus voor verdeling in aanmerking. Artikel 3: 185 lid 1 BW biedt daarvoor de wettelijke grondslag.
5.4.
Vast staat dat de helft van de aandelen in [naam B.V.] op naam van de man staat (nrs. 1-10) en de andere helft op naam van de vrouw (nrs. 11-20). Hiermee bestaat geen eenvoudige gemeenschap, bedoeld in artikel 3:166 lid 1 BW (luidende: ‘1. Gemeenschap is aanwezig, wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk.’). Een eenvoudige gemeenschap zou hebben bestaan als alle of een deel van de aandelen op naam stond van de man en vrouw gezamenlijk.
5.5.
Grief 1 slaagt derhalve. De verdelingsvordering van de man ten aanzien van de aandelen in [naam B.V.] moet worden afgewezen.
5.6.
Voor toepassing van de door de vrouw genoemde bepalingen uit Boek 2 BW (grieven 2-3), zo zij dat – nu grief 1 slaagt – al wenst, is geen ruimte. In hoger beroep kan geen eis in reconventie worden ingesteld (artikel 280 lid 1 Rv).
5.7.
De kosten van het deskundigenbericht (grief 4) zullen door partijen (voormalige echtgenoten) moeten worden gedeeld, ook al blijken deze onnodig te zijn gemaakt. De vrouw heeft pas in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen het oordeel van het Gerecht dat sprake was van een eenvoudige gemeenschap.
5.8.
Het huis valt wel in een eenvoudige gemeenschap. Het Gerecht heeft het huis toegedeeld aan de man. In hoger beroep maakt ook de vrouw aanspraak op toedeling (grief 5). De vrouw woont al jaren (op basis van de voorlopige voorzieningen van 19 december 2014) met de kinderen in het huis. Het Hof is voorshands van oordeel dat het huis aan de vrouw moet worden toegedeeld, aangenomen dat zij in staat is aan de overbedelingsverplichting jegens de man te voldoen. De stelling van de man dat de vrouw het huis inmiddels heeft verlaten, heeft de vrouw betwist en is door hem niet althans onvoldoende onderbouwd, zodat het Hof aan die stelling zal voorbijgaan.
5.9.
De vrouw heeft in hoger beroep onbetwist gesteld dat het huis een waarde heeft van NAf 280.000,-. Het Hof gaat hiervan uit.
5.10.
Het Hof wenst te vernemen hoe hoog de resterende hypothecaire lening thans is en op het tijdstip van levering zal zijn en vraagt partijen om een akte ter zake. Indien het huis aan de vrouw wordt toegedeeld, zal ook deze schuld aan haar worden toegedeeld. De helft van het verschil tussen NAf 280.000,- en de resterende hypothecaire schuld moet de vrouw aan de man betalen wegens overbedeling.
5.11.
Voorts zal de vrouw de helft van de door de man gedragen en nog te dragen hypothecaire lasten (inclusief verzekeringskosten) aan hem moeten vergoeden.
5.12.
Het Hof wenst een nauwkeurige opgave bij akte, bij voorkeur een verklaring van de bank. Volgens de vrouw (memorie van grieven, p. 8) is er weinig afgelost. De man was niet daartoe verplicht, maar als er niet is afgelost, hoeft de vrouw ter zake van aflossing ook niets te vergoeden. Kortom, de vrouw moet enkel de helft vergoeden van kosten gemaakt ten behoeve van de gemeenschap.
5.13.
Er is onvoldoende grond om het voldoen van de hypothecaire lasten door de man aan te merken als de nakoming door de man van een alimentatieplicht jegens de vrouw.
5.14.
Het Hof wijst op de mogelijkheid die artikel 3:185 BW aan de rechter biedt om ‘Zo nodig’ afbetaling in termijnen toe te staan. Voor eventuele toepassing moeten bij akte gegevens verschaft worden. Heeft de vrouw vermogen? Kan zij de hypothecaire lening verhogen teneinde de man te betalen? Wat zijn haar inkomsten? Enz.
5.15.
Beide partijen mogen gelijktijdig een akte nemen en vervolgens gelijktijdig een antwoordakte.
5.16.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.Beslissing

Het Hof:
- stelt beide partijen in de gelegenheid gelijktijdig de in rov. 5.10-5.14 bedoelde akte te nemen;
- verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van het Hof van 29 juni 2021;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, O. Nijhuis en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 1 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.