ECLI:NL:OGHACMB:2021:244
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging vonnis in geschil tussen naaste familieleden over natrekking van pand
In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure. De appellant, oorspronkelijk eiseres, is bij leven woonachtig in Curaçao en werd vertegenwoordigd door mr. C.S.F. Marshall. De geïntimeerde, oorspronkelijk gedaagde, is eveneens woonachtig in Curaçao en werd vertegenwoordigd door mrs. S.J.C. Anthonio en S.A. Hortencia. De zaak betreft een geschil over de natrekking van een pand en de juridische verplichtingen die daaruit voortvloeien.
De procedure begon met een tussenvonnis van 28 april 2020, waarna verschillende akten zijn ingediend door beide partijen. Op 15 januari 2021 overleed de appellant, maar de procedure werd voortgezet op naam van de appellant. Het Hof heeft de ingediende stukken beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om eerdere beslissingen te herzien. De stellingen van de appellant over een toezegging van de geïntimeerde om een perceel over te dragen, werden niet als juridisch bindend beschouwd.
Het Hof oordeelde dat de situatie van de appellant, die met haar beperkte pensioen in de knel zou komen door leningen voor de bouw en het onderhoud van het huis, niet meer aan de orde was na haar overlijden. De beoordeling op basis van redelijkheid en billijkheid leidde tot de conclusie dat er geen grond was voor een voorziening ten behoeve van de nalatenschap van de appellant. Het bestreden vonnis werd bevestigd, met compensatie van de proceskosten, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. Het Hof adviseerde partijen om hun familieruzie niet verder te escaleren met juridische procedures.