ECLI:NL:OGHACMB:2021:244

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
UR2018H00033
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in geschil tussen naaste familieleden over natrekking van pand

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure. De appellant, oorspronkelijk eiseres, is bij leven woonachtig in Curaçao en werd vertegenwoordigd door mr. C.S.F. Marshall. De geïntimeerde, oorspronkelijk gedaagde, is eveneens woonachtig in Curaçao en werd vertegenwoordigd door mrs. S.J.C. Anthonio en S.A. Hortencia. De zaak betreft een geschil over de natrekking van een pand en de juridische verplichtingen die daaruit voortvloeien.

De procedure begon met een tussenvonnis van 28 april 2020, waarna verschillende akten zijn ingediend door beide partijen. Op 15 januari 2021 overleed de appellant, maar de procedure werd voortgezet op naam van de appellant. Het Hof heeft de ingediende stukken beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om eerdere beslissingen te herzien. De stellingen van de appellant over een toezegging van de geïntimeerde om een perceel over te dragen, werden niet als juridisch bindend beschouwd.

Het Hof oordeelde dat de situatie van de appellant, die met haar beperkte pensioen in de knel zou komen door leningen voor de bouw en het onderhoud van het huis, niet meer aan de orde was na haar overlijden. De beoordeling op basis van redelijkheid en billijkheid leidde tot de conclusie dat er geen grond was voor een voorziening ten behoeve van de nalatenschap van de appellant. Het bestreden vonnis werd bevestigd, met compensatie van de proceskosten, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. Het Hof adviseerde partijen om hun familieruzie niet verder te escaleren met juridische procedures.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: AR 81306/2016 – CUR201601640 – CUR2018H00033
Uitspraak: 27 juli 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
bij leven wonende in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
in hoger beroep appellante,
gemachtigde: mr. C.S.F. Marshall (voorheen mr. J.S. Francisca),
tegen
[GEINTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
in hoger beroep geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. S.J.C. Anthonio en S.A. Hortencia.
De partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnis van 28 april 2020. Bij dat vonnis is de zaak verwezen naar de rol voor akte zijdens [appellant].
1.2
Nadat [appellant] op 7 juli 2020 die akte, met producties, had ingediend heeft [geïntimeerde] op 29 september 2020 een antwoordakte, met een verzoek tot toepassing van artikel 40 Rv genomen.
1.3 [
appellant] heeft vervolgens op 12 januari 2021 bij akte, met producties, op dat verzoek gereageerd.
1.4
Op 15 januari 2021 is [appellant] overleden. De zaak is verwezen naar de rol voor akte overlegging en uitlating verklaring van erfrecht zijdens [appellant]. Die akte is op 6 april 2021 genomen en de procedure is op naam van [appellant] voorgezet.
1.5
Bij akte van 4 mei 2021 heeft [geïntimeerde] gereageerd op de producties bij de akte van 12 januari 2021.
1.6
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De nadere beoordeling

2.1
Het Hof ziet in de nader gewisselde stukken geen aanleiding om zijn eerdere overwegingen en beslissingen te herzien. Er zal ook geen gelegenheid worden geboden om nog nader bewijs te leveren van de door [appellant] gestelde toezegging van [geïntimeerde] om het perceel aan haar moeder over te dragen. Op basis van de stukken (de stellingen en de overgelegde verklaringen, brieven en volmacht) kan niet worden gezegd dat het is gekomen tot een juridisch bindende afspraak, leidende tot een aanspraak op nakoming die tot de nalatenschap van [appellant] behoort. Het bewijs is ook niet voldoende om verandering te kunnen brengen in de beoordeling op basis van redelijkheid en billijkheid in (laatstelijk) rov. 2.3 tot en met 2.6 van het meest recente tussenvonnis.
2.2
De beoordeling waarover het gaat in rov. 2.6 van het laatste tussenvonnis en de in verband daarmee (in rov. 2.7) toegestane akte waren gericht op (het voorkomen van) de situatie dat [appellant] met haar beperkte pensioen in de knel zou komen als gevolg van leningen die zij was aangegaan voor de bouw en het onderhoud van het door [geïntimeerde] gratis, door natrekking verworven huis. Nu [appellant] is overleden kan zo’n situatie zich niet (langer) voordoen en is een degelijke beoordeling niet meer aan de orde. Er is geen grond om op basis van de redelijkheid en billijkheid een voorziening te treffen ten behoeve van de nalatenschap van [appellant]. Het bewijs – dat op [appellant] (niet verwijtbaar) nog lasten drukten die verband hielden met de bouw en het onderhoud van juist dit ene huis – is daarvoor ook niet sterk genoeg.
2.3
Het bestreden vonnis zal worden bevestigd, onder compensatie van de kosten in hoger beroep (zie ook rov. 2.7 van het laatste tussenvonnis). Het gaat om een geschil tussen naaste familieleden. Het aantal proceshandelingen en het gegeven dat [appellant] kosteloos procedeerde zijn geen redenen om een kostenveroordeling uit te spreken. Het valt, gelet op de uitkomst van dit geding ([geïntimeerde] behoudt het nagetrokken huis zonder betaling van enige vergoeding) ook geenszins in te zien waarom haar proceskosten (deels) uit de openbare middelen zouden moeten worden betaald, zoals door [geïntimeerde] wordt gesuggereerd. Dat van een op voorhand kansloze vordering geen sprake was, moge reeds blijken uit het verloop van dit geding.
2.4
Het Hof ziet ten slotte ook geen enkele reden om aan het verzoek ex artikel 40 lid 2 Rv te voldoen. Partijen wordt met klem aangeraden om hun toch al treurige familieruzie niet verder te laten ontaarden/escaleren met dergelijke juridische uitwassen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten tussen partij aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, M.W. Scholte en J. de Boer, leden van
het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van
Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 27 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.