6.1. Het Hof overweegt vervolgens dat bij onherroepelijk geworden uitspraak van het Gerecht van 28 juli 2017, zaaknummer Lar 132/2016, is beslist dat over de periodes waarop de (vier) facturen met de nummers 2016/013, 2016/087, 2016/114 en 2016/151 betrekking hebben, geen frequentievergoeding is verschuldigd. Nu de minister niettemin bij onderscheiden primaire beschikkingen diezelfde facturen opnieuw aan NETStar heeft gestuurd, heeft het Gerecht bij de aangevallen uitspraak die facturen terecht vernietigd.
6.2. Het Hof overweegt aansluitend dat uit de brief van 7 mei 2020 blijkt dat de minister de (drie) facturen met de nummers 2016/432, 2016/433 en 2016/434 waarbij telkens (aanvullend) USD 388,95 in rekening is gebracht, niet langer handhaaft. Dat betekent dat het Gerecht bij de aangevallen uitspraak ook deze facturen terecht heeft vernietigd.
6.3. Over de kwestie die partijen verdeeld houdt, overweegt het Hof het volgende. In artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltv is, voor zover hier van belang, bepaald dat overeenkomstig bij of krachtens landsbesluit te stellen regels een door de minister vast te stellen vergoeding is verschuldigd voor het toezicht op de naleving door de houder van de machtiging van de bij of krachtens deze landsverordening gegeven regels, voorschriften en beperkingen. Deze formulering laat geen ruimte voor het heffen van een vergoeding voor het mogen gebruiken van toegewezen frequenties. De formulering laat echter wel ruimte voor het heffen van een vergoeding voor het toezicht op de naleving van de regels, voorschriften en beperkingen die gelden voor het daadwerkelijke gebruik van toegewezen frequentieruimte. Het Hof heeft de stellige indruk dat de in de machtiging gebruikte zinsnede "een vergoeding (…) in verband met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften en het gebruik van de toegewezen frequenties" hier verwarring heeft gewekt. Deze zinsnede zou (ook) zo kunnen worden begrepen dat het gaat om een vergoeding voor (i) het toezicht op de naleving en (ii) het gebruik van de toegewezen frequenties. Gelet op de tekst van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltv is dat echter niet juist, omdat deze bepaling geen vergoeding voor gebruik toelaat. Wel laat de bepaling een vergoeding toe voor het toezicht op het feitelijke gebruik. Ook de Regeling is daartoe beperkt: de daarin geregelde frequentievergoeding heeft alleen betrekking op het toezicht en bevat niet tevens een vergoeding voor het mogen gebruiken van de frequenties. De Regeling is aldus op dit punt in overeenstemming met de Ltv en niet daarom onverbindend. In hetgeen NETStar verder heeft aangevoerd ziet het Hof ook geen grond om de Regeling onverbindend te achten. In de toelichting bij de Regeling wordt voldoende inzicht gegeven in de nieuwe tarievenstructuur en de daaraan ten grondslag liggende beleidsmatige overwegingen, waaronder "een evenredige en proportionele verdeling van en toekenning van kosten" en een "betere correlatie tussen de tarieven en de werkelijke kosten van de overheid". Dat de in de bijlagen bij de Regeling vermelde bedragen en de wijze van berekening daarvan niet afzonderlijk zijn toegelicht of gespecificeerd, doet daaraan niet af. Ook is niet gebleken dat marktpartijen, waaronder NETStar, zich voorafgaand aan de totstandkoming van de Regeling tegen de nieuwe tarieven hebben verzet. De blijkens de notulen van de hoorzitting van 7 augustus 2014 in het kader van een bezwaarschriftprocedure van NETStar door vertegenwoordigers van het Bureau Telecommunicatie en Post gemaakte opmerkingen over het verband tussen het frequentiespectrum en de kosten van het toezicht zijn niet toereikend voor de vaststelling dat een dergelijk verband er niet of niet in voldoende mate is. NETStar heeft dat ook niet met concrete (voorbeelden van) tekortkomingen onderbouwd. Dat in de Regeling geen onderscheid wordt gemaakt tussen concessiehouders en machtiginghouders is ten slotte, zoals blijkt uit punt 4 van de toelichting bij de Regeling, niet juist.
6.4. Uit 6.3 volgt dat de minister bevoegd is om de uit de bijlagen bij de Regeling volgende frequentievergoeding aan NETStar in rekening te brengen. Het Hof stelt, met de minister, vast dat de maandelijks door NETStar verschuldigde vergoeding dan USD 1.555,49 is. Dat betekent dat bij de (vier) facturen met de nummers 2016/184, 2016/222, 2016/258 en 2016/280 het juiste bedrag in rekening is gebracht. Deze facturen heeft het Gerecht daarom ten onrechte vernietigd. Bij de dan nog resterende 24 facturen is ten onrechte USD 1.944,37 in rekening gebracht in plaats van USD 1.555,49. Die facturen heeft het Gerecht daarom ten onrechte volledig in plaats van gedeeltelijk vernietigd.
6.5. Het Hof zal, gelet op 6.1, 6.2 en 6.4, de aangevallen uitspraak gedeeltelijk vernietigen en waar nodig op andere wijze dan het Gerecht heeft gedaan, zelf in de zaak voorzien.
6.6. De minister wordt (ook) veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, begroot op NA
f2.450,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.