ECLI:NL:OGHACMB:2021:235

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
CUR2020H00295
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling voor minderjarige in hoger beroep tussen ouders met gezamenlijke gezag

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is behandeld, gaat het om een zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2012, in het kader van een hoger beroep. De moeder, wonend in Nederland, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin het verzoek van de vader om alleen met het ouderlijk gezag te worden belast, werd afgewezen. De vader, wonend in Curaçao, heeft incidenteel appel ingesteld. De procedure omvatte een mondelinge behandeling waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De moeder verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en haar met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten, terwijl de vader verzocht om de afwijzing van zijn verzoek om eenhoofdig gezag te vernietigen en de zorgregeling aan te passen.

Het Hof heeft geoordeeld dat er geen feiten zijn die een afwijking van het uitgangspunt van gezamenlijk gezag rechtvaardigen. De communicatie tussen de ouders is niet optimaal, maar dit is onvoldoende reden om gezamenlijk gezag niet te handhaven. Het Hof heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader bepaald, omdat de minderjarige al haar leven in Curaçao woont en daar geworteld is. De zorgregeling is aangepast, waarbij video-omgang op vaste uren is afgesproken en fysieke omgang tijdens vakanties, afhankelijk van de aanwezigheid van de vader. De vader is verplicht om de moeder regelmatig te informeren over de minderjarige. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2021 BESCHIKKING NO.
UITSPRAAK: 6 april 2021
ZAAKNR: CUR201901672/1673/1674 – CUR2020H00295
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend in Nederland,
in eerste aanleg verweerster,
thans appellante in het principaal appel, geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
gemachtigde: mr. G.C.A. Scheperboer-Parris,
-tegen-
[GEȈNTIMEERDE],
wonend in Curaçao,
in eerste aanleg verzoeker,
thans geïntimeerde in het principaal appel, appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Verwezen wordt naar de tussen partijen gewezen en op 20 augustus 2020 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht). De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2
De moeder is tijdig in hoger beroep gekomen van die beschikking (hierna: de bestreden beschikking) door indiening op 25 september 2020 van een akte van appel met een memorie van grieven, die door het Hof tezamen zijn opgevat als een beroepschrift.
1.3
Op 2 februari 2021 heeft de vader een verweerschrift ingediend, waarbij hij tevens incidenteel appel heeft ingesteld.
1.4
Op 5 februari 2021 heeft de moeder een “incidentele memorie van antwoord’ ingediend, door het Hof opgevat als een verweerschrift in het incidenteel appel.
1.5
Op 10 februari 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Kas di Korte. De moeder is verschenen via een videoverbinding met haar woning in Nederland, terwijl haar gemachtigde zich bij het Hof in Kas di Korte bevond. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, beiden aan de hand van een overgelegde pleitnota, met op voorhand overgelegde producties, en zijn vragen van het Hof beantwoord. De voogdijraad, derde belanghebbende, is niet verschenen.
1.6
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De gronden van het principaal en het incidenteel appel

Voor de gronden van het principaal hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift en voor de gronden van het incidenteel hoger beroep naar de alinea’s 25 tot en met 30 van het verweerschrift.

3.De beoordeling

3.1
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [kind] (geboren te Curaçao op [geboortedatum] 2012) (hierna: de minderjarige).
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht – samengevat – het verzoek van de vader om hem alleen met het ouderlijk gezag te belasten afgewezen, partijen gezamenlijk belast met het gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader bepaald en een zorgregeling tussen de moeder en de minderjarige vastgesteld inhoudend:
  • een verblijf van vier weken in de zomervakantie;
  • een verblijf van de helft van de overige vakanties van een week of korter om het andere jaar;
  • twee maal per week een videogesprek.
3.3
In hoger beroep heeft de moeder – naar het Hof begrijpt, mede gezien de pleitnota – verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, haar met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten en (naar het Hof begrijpt: subsidiair:) de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder te bepalen. De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4
In het incidenteel appel heeft de vader verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de afwijzing van zijn verzoek om eenhoofdig gezag en voor wat betreft de vastgestelde omgangsregeling, en verzocht hem met het eenhoofdig gezag te belasten en de zorgregeling aldus aan te passen dat het gedeelte van de vakantieregeling (dus het directe “live” contact tussen de moeder en de minderjarige) op Curaçao plaats vindt. De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.5
Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen verschillen van mening over de opvoedsituatie in de tijd dat zij beiden in Curaçao woonden. Volgens de vader woonden partijen vanaf de geboorte van de minderjarige samen en zorgden partijen gezamenlijk voor de minderjarige, althans deed de grootmoeder vaderszijde die naast de woning woonde dat. Volgens de moeder woonde zij alleen met de minderjarige in een huis van de vader, verzorgde zij de minderjarige en bracht en haalde de vader de minderjarige slechts naar/van opvang c.q. school. In ieder geval had (en heeft) de moeder het eenhoofdig gezag. In april 2018 is de moeder via een blijf-van-mijn-lijf-huis met de minderjarige naar Nederland verhuisd. Uit kracht van een kortgedingvonnis van 13 juni 2019 (CUR201901675) is de minderjarige kort daarna terug naar Curaçao gebracht en is de feitelijke verblijfplaats voorlopig bij de vader bepaald, in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure die de vader inmiddels was begonnen. Hieronder zal het Hof de verschillende verzoeken bespreken.
Eenhoofdig gezag
3.6
Ten aanzien van de eerste verzoeken van partijen sluit het Hof zich aan bij het oordeel van het Gerecht en voegt daaraan het volgende toe. Ook in hoger beroep is er geen indicatie naar voren gekomen die afwijking van het uitgangspunt van gezamenlijk gezag rechtvaardigt. Dat de communicatie tussen partijen niet optimaal verloopt, vormt voor het Hof onvoldoende contra-indicatie voor gezamenlijk gezag. De door de vader aangevoerde argumenten voor eenhoofdig gezag, te weten verwaarlozing door de moeder van de belangen van de minderjarige en de levensstijl van de moeder, die indruist tegen de belangen van de minderjarige, is door de moeder betwist en door de vader verder niet nader onderbouwd dan wel aannemelijk gemaakt. Ook de voogdijraad heeft hier kennelijk geen aanwijzingen voor gevonden, nu zij concludeert dat de vader en de moeder allebei geschikt zijn als verzorger/opvoeder. Het feit dat de moeder de minderjarige zonder overleg mee naar Nederland heeft genomen is onvoldoende om de vader te belasten met het eenhoofdig gezag, te meer nu gezamenlijk gezag eraan in de weg staat dat de moeder de minderjarige zonder toestemming van de vader mee naar Nederland neemt. Het Hof gaat er van uit dat na deze procedure de verstandhouding tussen partijen zal verzakelijken zodat te zijner tijd de nodige gezagsbeslissingen gezamenlijk genomen zullen worden. In de onderhavige situatie waarin partijen elk in een ander land wonen, zal dit niet al te vaak voorkomen. Het gaat immers in de praktijk met name om het gezamenlijk nemen van beslissingen van enig belang in het persoonlijk leven van de minderjarige, zoals schoolkeuze; medische behandeling; het maken van een buitenlandse reis, etc. In het onverhoopte geval dat zulks toch niet mocht lukken, kunnen geschillen daaromtrent ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW zonodig aan de rechter (in kort geding) voorgelegd worden. Al met al is het Hof met het Gerecht van oordeel dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die in het belang van de minderjarige maken dat gezamenlijk gezag niet wenselijk is. Zulks geldt temeer nu het gezamenlijk gezag een waarborg vormt dat de andere ouder niet buiten beeld raakt, hetgeen bij eenhoofdig gezag mogelijk wel zou kunnen gebeuren.
Hoofdverblijfplaats
3.7
Nu eenhoofdig gezag niet meer aan de orde is en dus de gezagsbeslissing van de bepaling van de hoofdverblijfplaats door geen van partijen alleen kan worden genomen, komen de subsidiaire verzoeken van partijen om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hen te bepalen aan de orde. Ten aanzien van die verzoeken, voor wat betreft het verzoek van de moeder neerkomend op een terug-landverhuizing naar Nederland, geldt – nu partijen het daar niet over eens zijn – het volgende wettelijke en jurisprudentiële kader. Ingevolge artikel 1:253a BW dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als de rechter in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij die beoordeling dient de rechter de verschillende belangen van alle betrokkenen tegen elkaar af te wegen, waarbij het belang van het kind in beginsel voorop staat. In de onderhavige zaak zullen binnen dit kader de volgende factoren een rol kunnen spelen:
  • het recht en belang van de moeder om te kunnen wonen waar zij wil;
  • de noodzaak van een verhuizing van de minderjarige naar Nederland;
  • de mate waarin de verhuizing van de minderjarige is doordacht en voorbereid;
  • de door de moeder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing van de minderjarige voor de minderjarige en de vader te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de vader en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de vader voor en na de verhuizing van de minderjarige;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin hij geworteld is in zijn omgeving;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing van de minderjarige.
3.8
Met het Gerecht is het Hof van oordeel dat bepaling van de hoofdverblijfplaats bij de vader in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Het Hof verenigt zich met rov. 3.6 van de bestreden beschikking, maakt deze tot de zijne en voegt daaraan het volgende toe. Handhaving van de huidige hoofdverblijfplaats, waarop deze beslissing neerkomt, doet recht aan de omstandigheid dat de minderjarige al haar leven lang in Curaçao woont (op het ruime jaar in Nederland na) en alhier is geworteld. Aan die omstandigheid kent het Hof in casu aanzienlijk gewicht toe. Indicaties dat de minderjarige zich in de huidige situatie niet gelukkig voelt zijn uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken en het komt het Hof voor dat de minderjarige hier opgroeit in een omgeving waarin ze voldoende veilig en geborgen is. Evenmin ziet het Hof indicaties dat de vader de hoofdverblijfplaats bij hem zal misbruiken om de moeder de (video)omgang met de minderjarige te bemoeilijken of te beletten. Ook het door de moeder gestelde – en door de vader betwiste – relationele geweld van de vader jegens de moeder vormt geen contra-indicatie voor bepaling van de hoofdverblijfplaats bij de vader. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat, voor zover het vast zou komen te staan, dat gestelde geweld gezien de huidige situatie tot het verleden behoort en er geen redenen zijn om aan te nemen dat dat ook tegen de minderjarige of in haar tegenwoordigheid tegen derden was gericht. Tenslotte berust de als nadere productie bij de behandeling in hoger beroep door de moeder ingebrachte brief van Skuchami van 5 februari 2021 slechts op het relaas van de moeder en is de stelling van de vader dat hem nooit om een reactie is gevraagd, onbetwist gebleven. Al met al is het Hof dus van oordeel dat de beslissing van het Gerecht om de hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen moet worden bevestigd.
Zorgregeling
3.9
Ten aanzien van de video-omgang hebben partijen ter zitting met het Hof afgesproken dat deze, ten behoeve van de rust en regelmaat in het leven van de minderjarige en de dagindeling van de vader, op vaste uren zal plaatsvinden, zoals verder in het dictum zal worden weergegeven. Uiteraard geldt deze (ruime) video-regeling voor zover de minderjarige daar behoefte aan heeft, waarbij het Hof ervan uitgaat dat de vader zich houdt aan zijn verplichting ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW om de ontwikkeling van de banden van de minderjarige met de moeder te bevorderen. Ten aanzien van de vakantie-omgang zal het Hof het verzoek van de vader deels honoreren, in die zin dat de vakantie-omgang zal plaatsvinden in Curaçao, en als deze in Nederland plaatsvindt slechts indien de vader mee reist naar Nederland. De reden hiervoor is gelegen in de jonge leeftijd van de minderjarige en het uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren komende beeld van de onduidelijke leefsituatie van de moeder.
Informatie
3.1
Ten aanzien van de informatieverplichting van de vader heeft het Hof ter zitting met partijen afgesproken dat de vader eens per twee weken een e-mail met relevante informatie over en foto’s van de minderjarige naar de moeder zal sturen, op een door de gemachtigde van de moeder aan de gemachtigde van de vader bekend te maken e-mailsadres.
Slotsom
3.11
Uit het bovenstaande volgt dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover het de zorgregeling betreft, een zorgregeling zal worden vastgesteld zoals in het dictum weergegeven, en voor het overige zal worden bevestigd. Gelet op de aard van het geschil en de hoedanigheid van partijen, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.
BESLISSING:
Het Hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de vastgestelde zorgregeling betreft;
stelt een zorgregeling vast waarbij:
  • de minderjarige omgang met de moeder kan hebben via video-verbinding op dinsdag, donderdag, zaterdag en zondag van 18:00 uur tot 20:00 uur Curaçaose tijd;
  • de minderjarige daadwerkelijke, fysieke, omgang met de moeder heeft gedurende vier weken in de zomervakantie in Curaçao, ofwel in Nederland, wanneer en indien de vader mee reist;
  • de minderjarige daadwerkelijke, fysieke, omgang met de moeder heeft gedurende de helft van de overige vakanties en bij vakanties van een week (of korter) voor de duur van deze vakantie, zulks evenwel om het andere jaar in Curaçao ofwel in Nederland, wanneer en indien de vader mee reist.
bevestigt de bestreden beschikking voor het overige;
verstaat dat de vader zich van zijn informatieverplichting zal kwijten door eens in de twee weken een e-mail met relevante informatie over en foto’s van de minderjarige zal sturen aan de moeder op het via haar gemachtigde bekend gemaakte e-mailadres.
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, M.W. Scholte en Th.G. Lautenbach, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 6 april 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.